Het was 1976. Martin Scorsese had net drie gerespecteerde en commercieel succesvolle films op rij gedraaid – Mean Streets, Alice Doesn’t Live Here Anymore en Taxi Driver. Vooral die laatste prent had zijn reputatie als ernstige regisseur met evenveel talent als ambitie hard gemaakt. Maar zoals het cliché zegt: het zijn sterke schouders die succes kunnen dragen, en Scorsese kon er niet mee om. Overtuigd van zijn eigen onfeilbaarheid, begon hij te werken aan New York, New York, een grootse ode aan de klassieke MGM-musicals, maar dan gefilterd door zijn eigen gevoeligheden. Hij begon te draaien zonder een afgewerkt script en ging er van uit dat de improvisatie die bij zijn vorige films zo goed gewerkt had, hem ook nu weer zou redden. De entourage van Scorsese had naar verluidt zo zijn twijfels bij het hele project – vooral bij de mix van logistiek gecompliceerde musicalnummers en geïmproviseerde dramatische scènes die hij voor ogen had – maar niemand sprak de nieuwbakken grote kunstenaar tegen. Het resultaat werd een débacle.
New York, New York was een lange, pijnlijke, door problemen geplaagde productie – om de uitputtend lange dagen door te komen en ondertussen creatief te blijven, begon Scorsese bovendien ook cocaïne te gebruiken, wat uiteraard niet hielp. De improvisatie vertrok deze keer niét vanuit de stevige ruggengraat van een degelijk script, en de film was dan ook een slecht gestructureerde, ongedisciplineerde bende. Maar wél een bende die – bij momenten – een ongebreidelde, stuurloze maar onmiskenbaar briljante artistieke drive verraadt. New York, New York werd een slechte film zoals alleen heel getalenteerde mensen die kunnen maken.
Het verhaal begint aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Jimmy Doyle (Robert De Niro) is een getalenteerde, maar egocentrische saxofoonspeler die tijdens de feestelijkheden op Times Square de zangeres Francine Evans (Liza Minelli) ontmoet. Zij wil eerst niets van hem weten, maar dankzij de nodige plotingrepen eindigen ze toch als een double act in nachtclubs. Het is het begin van een moeizame, soms explosieve relatie tussen twee creatieve geesten. Francine’s carrière doet het steeds beter, terwijl Jimmy, met zijn voorliefde voor jazz, blijft steken in de niche. De situatie wordt er ook niet beter op wanneer Francine zwanger raakt, en Jimmy helemaal niet klaar blijkt te zijn voor het vaderschap.
In feite vertelt Scorsese dus het verhaal van een man die niet alleen bindingsangst heeft, maar die het vooral ook niet kan verkroppen dat zijn vrouw succesvoller is dan hij (in dezelfde branche dan nog). Het is in feite het thema van de klassieker A Star is Born, maar dan uitgepuurd voor een publiek van de jaren zeventig. En wanneer New York, New York zich concentreert op dat concept, kan het ook best een krachtige film zijn. Alleen kan je van de prent veel zeggen, maar niet dat hij geconcentreerd is. Er zitten sterke scènes in – meestal zijn dat de momenten waarop De Niro en Minelli gewoon loos mogen gaan met hun dialogen – maar die momenten verzuipen in een overdosis franje.
Het experiment dat Scorsese uitprobeerde met New York, New York is fascinerend als idee, maar blijkt simpelweg niet te werken op film. En dat idee is dat hij de visuele vormgeving tot in het extreme stileert, net zoals een oude MGM-musical van Vincenze Minelli: bewust artificieel gebruik van kleuren en licht, sets die ook overduidelijk sets zijn, kostuums die ook overduidelijk kostuums zijn. Vormelijk speelt New York, New York zich niet alleen af in de jaren veertig-vijftig, hij had ook in die periode gemaakt kunnen zijn. Maar dat laat Scorsese dan contrasteren met acteerprestaties en dialogen die zeer eigentijds zijn. Het effect is bevreemdend, alsof je een koppel uit 1977 in een tijdmachine stopt en terugstuurt naar 1945.
Nu had dat nog kunnen werken, als de narratieve lijn van de film sterk genoeg was geweest om dat te dragen, maar helaas. New York, New York duurt 163 minuten lang en dat is makkelijk 40 minuten te veel. Om u een idee te geven: de eerste 20 minuten is eigenlijk gewoon één lange sequens waarin De Niro probeert om Minelli te versieren, en zij maar “nee” blijft zeggen. Ergens onderweg had een strenge monteur toch moeten opperen dat er misschien hier en daar wat vet verwijderd kon worden. En hetzelfde geldt voor de eindsequens, een lang muzikaal film-in-de-film-intermezzo, dat enorm knap in elkaar is gestoken, maar ook eindeloos aansleept. Bovendien kent de prent een reeks toonwisselingen, die niet altijd even geslaagd zijn. New York, New York schakelt van screwball comedy naar melodrama en weer terug, allemaal doorspekt met kitscherige musicalnummers.
De Niro is één en al charisma in een onderschatte rol. Minelli is gewoon de Liza die we kennen: groots, over de top, theatraal. Daar tegenover gezet, fungeert De Niro als een stevig anker. De kracht die de betere scènes wel degelijk hebben, is voor een groot deel afkomstig van hun wisselwerking. En hey, het valt niet te ontkennen: ja, die sets zien er prachtig uit. Ja, Scorsese laat zijn camera kunstig door de sets glijden. Ja, je ziet dat er ware affectie, zelfs passie in de prent schuilt. New York, New York is een ongeleid projectiel, dat alle kanten tegelijk uitschiet en uiteindelijk met een fikse knal ter aarde stort. En hoe pijnlijk het ook is, net zoals alle crashes bevat ook deze zijn eigen, vreemde schoonheid.