Plots was ze daar, drie jaar geleden: een bloedmooie Anglo-Italiaanse die haar gitaar bespeelde als een strijkersorkest, die op het podium vervelde van frêle tot verschroeiend fel. Het was een van de opvallendste debuten in jaren, en dat is het sindsdien gebleven — niet in het minst door haar concerten. Calvi preekt de passie, ergens op de middenstrook tussen verwonden en verleiden. Deze tweede plaat bevestigt niet alleen, maar kijkt ook vooruit.
Calvi laaft zich aan tegenstellingen: tussen bedeesd en barok, tussen introvert en extravert beweegt ze zich in een spreidstand door het leven. Ze bekeert zich nog liever tot het heterodom dan een woord over de ware inhoud van haar tweede plaat te vertellen — en we hebben getrokken, gesleurd tijdens het interview dat we met haar hadden — maar zo verzengend als ze op plaat en podium is, zo afstandelijk en koel is ze op de begane grond. One Breath wemelt van zulke tegenstellingen, wat de plaat net zo boeiend maakt als haarzelf.
Haar titelloze debuut had dat ook al: ze koppelde het gruizige van een vroege PJ Harvey (een weliswaar veel te simpele vergelijking) aan het theatrale van Edith Piaf en mengde er het filmische van een Morricone door. Die eerste twee invloeden laat ze achterwege op One Breath, het filmische puurt ze uit. Op One Breath wordt Calvi haar eigen voornaamste referentiepunt. Het is een bijzonder vocale plaat ook, waarop stemarrangementen en strijkers de rode gordijnen van het debuut opentrekken en de vensters van sound en songs openzetten. “In the dark I can be anyone”, klonk het drie jaar geleden: One Breath wil weg van die donkerte, maar het is een verbeten strijd voor Calvi, die slechts moeizaam wordt beslecht.
Openingsnummer “Suddenly” begint nog waar haar eerste plaat ophield, met het branden en blussen door Calvi’s typische gitaarspel dat haar debuut kenmerkte. Dat wordt op de rest van de plaat losgelaten, Calvi wil vooruit. De dynamiek tussen inhouden en verschroeiend uithalen blijft intact, al hoeft dat niet zozeer in één nummer, zoals “Cry”, te zijn. Het onrustige titelnummer dreigt drie knellende minuten lang op te bouwen naar een oplawaai noise, maar mondt uit in een strijkersarrangement als een soundtrack bij een Italiaanse filmkroniek. Dat laatste verwacht je net bij volgende song “Love Of My Life”, terwijl dat het vuilste, meest manische is dat Calvi tot nu heeft opgenomen — enkele malen uithijgen inclusief. Dit draait niet meer om verlangen zoals op het eerste album, maar om verbetenheid.
Dat One Breath bulkt van zulke contrasten, heeft te maken met de afgelopen turbulente jaren van Calvi. Ze kampte met een depressie, verloor geliefden aan een ander en de dood, en zocht haar heil in haar muziek — en vond die in haar songs. Vanuit die achtergrond schurkt One Breath bijna aan tegen een conceptplaat: muziek als wapen tegen de lelijkheid. “Piece By Piece” — het nummer met de blik het meest resoluut op de toekomst gericht door een elektronische beat — leidt naar een bloedmooi strijkersarrangement, maar wordt plots verstoord door een bewust lelijke, vervormde riff. In “Carry Me Over” leiden Mally Harpaz en Daniel Maiden Wood — Anna Calvi is echt een trio — haar langs een onrustige tunnel van vibrafoon en ritmesectie naar een prachtige catharsis: het is One Breath ten voeten uit. Na een woelig jaar is er licht aan het einde van de tunnel.
Dat licht wordt perfect op muziek gezet door “Sing To Me”, het mooiste wat Calvi tot dusver heeft opgenomen. Strijkers en stem versmachten elkaar in een weidsheid die het claustrofobische, bombastische van haar eerste werk achter zich laat. Brandende ogen. In “Eliza” gaat ze dan weer te keer als een bokkenrijder in een meesterlijk gearrangeerde rode doek van een song. Calvi probeert, zoekt en vindt wat nodig is voor deze tweede plaat, terwijl ze ook duidelijk zaait voor de derde.
“Tell me where it hurts”, sist ze in “Cry”. “One Breath” giet alcohol in de wonde, waarna de genezing begint. Een plaat van tegenstellingen, we zeiden het al. Anna Calvi wordt een van de namen van dit decennium.