De wilsbeschikking van zieken: een recent voorbeeld in de media toonde nog maar een keer aan hoe brandend actueel dat onderwerp nog steeds is. Moet de verklaring van een comateuze patiënt vóór die in een dergelijke toestand terecht kwam, gevolgd worden? En hebben, als datzelfde vraagstuk wat wordt opengetrokken, dementerenden recht op euthanasie?
Tom Lanoye legde in Fort Europa al het hartverscheurende idee in de mond van een prostituee op leeftijd: haar hele leven lang had ze haar lichaam verkocht aan politiek en ander gespuis, en nu ze zelf de tijd rijp acht, mag ze niet gaan. “Aan wie behoort dit lijf dan toe?”, vraagt ze zich af. Nee, Dimitri Verhulst zal die vraag niet beantwoorden. Hoewel zijn laatste roman De laatkomer gesitueerd is in een tehuis voor mensen die hun laatste levensstadium onherroepelijk hebben bereikt, is de toon niet gedrenkt in de ernst die dit thema doorgaans omgeeft. Komedies met personen met een beperking in de hoofdrol waren een verschijnsel dat de laatste tiental jaren ineens opmars maakte. Er mocht gelachen worden met een handicap, met iets dat eigenlijk te tragisch is om er humor op los te laten.
Fratsen in een rust- en verzorgingstehuis lokten tot op heden echter nog geen miljoenen kijkers voor de buis. Het lijkt nog een stapje te ver: het levenseinde, de transformatie van een bewust denkend mens naar een in het ijle weg schreeuwend en schijtend iemand, een dier, als het ware een “iets”, te ridiculiseren. Althans, tot voor Dimitri Verhulst op nog geen 150 bladzijden zijn De laatkomer bij elkaar schreef. Daarin laat protagonist Désiré Cordier zich vrijwillig opnemen in een instelling voor dementerenden. Hij bedriegt en beliegt vriend en vijand, partner, familie, verplegers en – voorwaar! – de andere bewoners, met als idee dat wanneer hij in staat blijkt om iedereen een hak te zetten, hij zijn verloren eer, noem het met enige ironie misschien zijn “zelfwaarde”, zal herwinnen.
Hoe frivool Verhulsts satire ook lijkt, de auteur kruipt niet zonder interessante aanleiding in de pen. Alleen al de schets van het leven dat het hoofdpersonage leidde toen hij nog als gewone kleinburger door het leven ging, als bibliothecaris bijgod, is vanuit abstract oogpunt boeiend. Al diegenen die zich geconformeerd hebben, zich verzoend hebben met hun monochrome bestaan, eigenen zich stilzwijgend het recht toe om op de primitieve staat van de dementerenden neer te kijken, weliswaar met medelijden. Eenmaal de zo gekende aaneenschakeling van onmenselijke ontberingen een rol wordt om te vertolken, moet de centrale figuur zich volledig aan zijn schriele leventje onttrekken en breken met alles en iedereen.
Dat afstand nemen van de “beschaving”, wordt een reis naar binnen toe, weg van de (even onmenselijke?) liefdeloze routine, in feite naar een ander soort beschaving toe. Dit soort ideeën presenteert Verhulst echter onder het oppervlak van wat zonder twijfel een van zijn meest grappige romans is tot dusver. De denkoefening is zodanig ontspoord, de waanzin van de onderneming wordt er zodanig dik opgelegd, dat het effect grandioos grappig is. De situaties waarin Cordier terecht komt gaan van kwaad naar erger, hij gaat steeds verder in zijn losgeslagen logica, maar precies op het goede moment introduceert Verhulst het troostende element bij uitstek. Ineens is er, zonder daarover in detail te willen treden, hoop in de vorm van liefde, hetgeen de schrijver overigens toelaat om De laatkomer nog een versnelling hoger te doen schakelen. Het is dan voor de lezer letterlijk bladzijden vreten: het gevoel het boek zo snel mogelijk te willen uitlezen overheerst, maar anderzijds wil een mens geen letter missen van het taalspektakel dat virtuoos Verhulst ook nu weer in de aanbieding heeft.
Weg met die reclamespots op televisie voor apparaten die de buikspieren vanzelf trainen. Voortaan kan dat ook met een boek als De laatkomer: plezierig, gezond, en daarenboven laat Verhulst niet meteen los. Vibraties voor geest, lijf en leden: romans als deze worden er veel te weinig geschreven.