Dat Marcel Proust, of wat na ongeveer 90 jaar vertering van die man overblijft, zich omdraait in zijn graf! Mag de dag dat de Noorse kwajongen — het enfant terrible van de Europese literatuur, zo u wil — met een der lichtende voorbeelden van de Europese literatuur werd vergeleken, de geschiedenis ingaan als diegene waarop de lezende wereldbevolking het spoor bijster raakte?
Nee, helemaal komt de vergelijking tussen Proust en Knausgård niet uit de lucht gevallen. Ze hebben allebei een werk geschreven dat menselijke proporties overstijgt, dat veel groter is geworden dan hun eigen bestaan, dan de ervaringen die aan het boek ten grondslag liggen. Prousts À la recherche du temps perdu kan echter model staan voor de vragen waar de opgroeiende en kritische mens mee geconfronteerd wordt. Sinds de geboorte van Karl Ove Knausgård en na bijna een eeuw vol literaire revoluties is men misschien de interesse verloren voor wat “literatuur van de algemeenheid” zou kunnen genoemd worden. Wat de televisiecultuur bevestigt, is dat de mens niets liever ziet dan hyperpersoonlijke situaties en de hyperpersoonlijke gevoelens die daaraan verbonden zijn. Om voyeurs op hun wenken te bedienen, breekt reality tv soms onder didactische voorwendselen in, in wat lang geleden onder slot en grendel zou zijn gebleven. Realistischer is onze cultuurbeleving er inderdaad door geworden, maar hoe bruikbaar is het ik-verhaal van iemand die onmogelijk exemplarisch kan zijn voor het werkelijkheidsbesef van de gemiddelde lezer? Onmogelijk, omdat er zelden of nooit abstractie wordt gemaakt van de feiten.
In die zin is Karl Ove Knausgårds zesdelige Min Kamp (te vertalen als Mijn strijd, maar het referaat naar een donkere inktvlek in de annalen van de wereldgeschiedenis is duidelijk) inspirerende literatuur: ze doet een mens stilstaan bij het waarom van een kassucces. Zoals reality tv, maar deze keer uit eerste hand, neemt de auteur de lezer mee naar zijn eigen verleden. Tot in de details doet hij zijn ervaringen uit de doeken. Dat ogenschijnlijk banale wetenswaardigheden zich voor de lezer openbaren als van primordiaal belang voor de levensloop van Knausgård, is natuurlijk herkenbaar: die zaken die er voor de buitenstaander het minst toe lijken te doen, vormen ons het meest als mens. De grote verdienste van een boek als Zoon, maar ook van de voorgaande delen Vader en Liefde, is de spontaniteit waarmee een levensverhaal uit een pen kan vloeien. Zonder opsmuk, hoewel in een aantrekkelijke taal, schrijft Knausgård zichzelf als het ware neer. Natuurlijk is dat een titanenarbeid, die uiteindelijk duizenden pagina’s zal beslaan, en natuurlijk wekt dat bewondering. Betekent dat echter dat men Zoon, waarin de problematische relatie van de schrijver met zijn tirannieke vader verder wordt toegelicht, graag leest? Ja en nee. Het is ergens logisch om geïnteresseerd te zijn in dit heftige levensverhaal. Knausgård doet een beroep op het empathisch vermogen van zijn lezers, die natuurlijk meevoelend blijven bladeren. Tot er alweer 400 pagina’s en een equivalent aan uren zijn verstreken.
Waar gaat het heen met deze zesdelige reeks? Tot eind 2014 blijft De Geus de Karl Ove Knausgård-fans het antwoord schuldig. Inmiddels wordt druk vertaald aan de komende delen, zodat de reeks binnen anderhalf jaar volledig in het Nederlands verkrijgbaar is. De kwaliteit van de vertalingen lijdt daar echter geenszins onder: geen geringe prestatie van Paula Stevens, die Zoon gestroomlijnd vertaalde. De interesse die de volgende delen zullen wekken, hangt af van de mate waarin Knausgård de motieven die onderweg worden ontwikkeld, kan laten samenvloeien. Als het slot inderdaad een indringende hutsepot kan worden van alle voorgaande delen, dan wordt de lezer misschien inderdaad nog naar een literair hoogtepunt gedreven. Op basis van Zoon blijft de indruk echter hangen dat de hype rond Knausgård iets groter is dan het kaliber van diens pen.