Het verleden, heden en de toekomst van experimentele muziek ligt besloten in de kleine labels, die wars van verwachtingspatronen en commerciële druk hun eigen koers kunnen volgen. Dat is zo in België, dat is zo elders. En dat geldt in zeer sterke mate voor de wereld van de avant-garde jazz en de vrije improvisatie. Een mooi, nieuw en buitenlands voorbeeld van DIY-cultuur is het Noorse label Va Fongool. Met een naam die afgeleid is van het slangbegrip vaffanculo (even opzoeken, tenzij u van Genk of Italië afkomstig bent, want dan kent u dat waarschijnlijk al) wordt natuurlijk meteen duidelijk dat er weinig moeite gedaan wordt om te behagen.
De Noorse jazz en improvisatie hebben al langer een ijzersterke reputatie die uitgroeide tot een merk. Maar waar het vroeger vooral ging om mooie, maar veelal melancholische, op lokale folktraditie geënte jazz, heeft de meer radicale vleugel van de improvisatie gaandeweg meer slagkracht gekregen. Artiesten als Supersilent, Lasse Marhaug, Jaga Jazzist, Maja Ratkje, Shining en Paal Nilssen-Love zijn slechts enkele van de vele invloedrijke vaandeldragers. Maar zelfs op iets bescheidener niveau vallen er mooie dingen te rapen. Zo ging Stone Floor Records onlangs nog van start met indrukwekkende platen van Universal Indians en All Included (met het Zweedse zwaargewicht Martin Küchen) en heeft Va Fongool veel weg van een kweekvijver voor aanstormend talent dat zich geen bal aantrekt van de gangbare regels.
Binnen zijn eerste jaar heeft het label meteen al vijf releases uitgebracht, met nog meer dat op stapel staat. De meest in het oog springende daarvan is waarschijnlijk de samenwerking van het trio Ich Bin N!ntento & Mats Gustafsson, een halfuurtje pokkeherrie dat vrije improvisatie, garagegerammel en pure noise aan de kook brengt. Het zet meteen ook de toon voor de andere releases: die zijn niet altijd zo extreem, maar een plaat die je cadeau kan doen aan de gemiddelde jazz- of popliefhebber zit er voorlopig niet bij. Een overzicht:
Wolfram Trio – Wolfram
Wat bezetting betreft, een klassiek trio met saxofonist (Halvor Meling), bassist (Fredrik Luhr Dietrichson, ook van pianotrio Moskus) en drummer (Jan Martin Gismervik). Daar houdt het doorsnee aspect meteen al op, want het trio speelt met een rock-‘n-roll-attitude die misschien een beetje verwant is aan die van The Thing, maar vaart ook duidelijk z’n eigen koers. De tien titelloze stukken op Wolfram nemen amper veertig minuten in beslag. Het eerste daarvan, weerbarstige improvisatie die verankerd is in de Europese school, trekt en sleurt zich vlotjes voorbij de zes minuten, maar daarna zijn het allemaal popsonglengtes. De muziek wordt er echter niet behapbaar op, integendeel. Wolfram Trio klinkt hier en daar wel wat gezapig, maar dat is dan enkel om wat later weer plaats te maken voor neurotisch jennend spul dat als een opdringerige vinger tegen je borst tikt.
Enkele stukken (#4 en #10) blinken vooral uit in schril piepende sax, elders wordt amper het fluiterniveau overstegen (#5) of krijg je een voorbeeld van het weerspannige gejammer dat in muziekscholen leidt tot verwijdering. Opvallend is echter dat het drietal er resoluut voor kiest om niet de platgetreden paden te bewandelen. Je zou immers verwachten dat ze zich hoofdzakelijk toeleggen op monotoon gebeuk of schattige aaibaarheid, maar dat is geenszins het geval. Wolfram Trio toont zich op zijn debuutalbum als een veelzijdige en volwassen band, die meer nog dan het gespierde spul kiest voor een jongleerspel met ruimte en textuur. Niet alles is daarbij even spannend, maar door de korte duur van de stukken én het album is er van verveling geen sprake.
PGA – Corrections
Met Corrections wordt duidelijk dat het bij Va Fongool draait om een grote, gezellige familie, waarbij de muzikanten voortdurend in andere contexten opduiken. PGA is immers het project van de ritmesectie van het Wolfram Trio. Zeven van de negen stukken bestaan dus enkel uit bas en drums, een combinatie die zelfs binnen de vrije improvisatie eerder zeldzaam is. Opnieuw wordt de meest voor de hand liggende route overboord gegooid: hier wordt niet gespeeld met ratelende ritmes of moddervette grooves, maar met een eigenzinnige klankenuitwisseling die concepten als melodie straal negeert en het tussen pointillistisch oog voor detail en geluidenexploratie zoekt.
Dat betekent: veel jank- en schraapgeluiden (het grappig getitelde “Out Of Tune”), gewrijf en gekras (“Pretty Good Alternative”) en een hele resem momenten waarbij het helemaal niet duidelijk is wat er precies gaande is. “Interference/Picking God Apart” is een excentriek staaltje woeligheid, “Catalogue” is een logge drone die je doet afvragen of ze toch niet in de weer zijn gegaan met elektrische versterking. Het afsluitende duo “Poor Guy, Alone” en “Poor Guy Alone (Again)” draait respectievelijk rond resonerend metaal en stoombootbas. En de twee stukken met gastbijdragen op trompet en trombone? Al even ongebruikelijk, want je zou de instrumenten niet eens herkennen zonder de informatie op de achterflap. Was Wolfram nog voer voor freejazzfanaten met open oren, dan wordt met PGA de obscure avant-garde ingedoken.
Skrap – K.O.
De eigenzinnige tocht wordt verder gezet door Skrap, het vrouwenduo Anja Lauvdal en Heida Karine Johannesdóttir Mobeck. De twee kennen elkaar van Snøskred, terwijl Lauvdal ook lid is van het uitstekende pianotrio Moskus. Zoekt ze het met dat trio nog in de zone tussen kamerjazz en met folk flirtende lyrische pracht die onder te brengen valt in de Noorse school, dan gaat het er heel anders aan toe in deze 15 duetten voor Korg MS-10 (analoge synth) en… tuba. Dat laatste instrument wordt wel bedekt onder zo’n hoop effecten dat je het, net als pakweg de trombone bij het Deense Selvhenter, amper als dusdanig herkent. Met een gezamenlijke duur van een dik halfuurtje wordt opnieuw uitgepakt met veelal compacte probeersels die nog geschifter klinken dan bij PGA.
Hier en daar kan je het nog situeren in een traditie van experimentele elektronica en Moog-chaos, maar het ontaardt al snel in sci-fi-achtige noise met analoge scheten (“Eagles Fly High”), stuiterende machines (“Babyelefant”) en de ketelherrie van twee zotten die een staalmagazijn overhoop halen (“Skrap”). Of The Residents die in de weer zijn met Fisher Price instrumenten. In “Sentrifuge” duurt het gedoe amper veertig seconden, maar het handvol songs aan het einde van de plaat laat een iets conventioneler (nu ja) geluid horen binnen gewone songlengtes. Het pulserende “Wowwow” valt daardoor op, net als de warme golven van “Grandma’s Dream” (bijna lieflijk) en de vreemde kitsch van “Dunst Opening”. Schizofrene bric-à-brac van en voor een generatie die het zootje zonder verpinken op z’n kop durft zetten.
Mummu – Mitt Ferieparadis
Mummu verenigt het trio Ich Bin N!ntendo met het duo Skrap. Mitt Ferieparadis is een 7” EP, en de eerste van drie om in 2013 uitgebracht te worden. Op kant A gaat het er in “Feda bru” nog zachtaardig aan toe, met drone-achtige golven waarin onbestemd geruis en ingehouden gitaargerammel gestapeld worden met geïsoleerde basklanken en de retro-futuristische insteek van Lauvdals Korg. Vreemde, wat benauwende muziek, maar nog niks in vergelijking met B-kant “Logatunellen”, waarvoor het kwintet zich volledig laat gaan met overstuurde noise.
Een denderende, explosieve ritmesectie, logge synthgolven, verbasterde tuba en ontregelde gitaar vormen samen een aanslag op het gehoor en een kolkende noisesymfonie. Door het intensieve gebruik van effecten en de rauwe sound, is het soms moeilijk om uit te maken wat er gaande is, maar dat is natuurlijk net een deel van de charme. Mummu mikt hier op de openlijke aanval en zorgt voor een in-your-face kabaal dat niet geheel onverwacht in de handen van Lasse Marhaug (mastering) belandde. Geen idee wat te verwachten van de volgende twee 7”-releases, maar de zone tussen de twee uitersten die hier verenigd zijn, is groot genoeg om verder verkend te worden.