27 april was normaal de dag dat Steve Swell naar Antwerpen zou afzakken met zijn fabuleuze kwartet Fire Into Music (met freejazzlegendes Jemeel Moondoc, William Parker én Hamid Drake). Het kwam er wegens praktische bezwaren niet van, maar Swell engageerde zich wél om een alternatief op poten te zetten: een concert met een paar afgevaardigden van de Belgische improvisatie. Geen idee welke richting het zou uitgaan, maar dat soort verrassingen maakt het net boeiend.
Gitarist Christophe Albertijn was intussen toe aan z’n derde concert, deze keer met altsaxofonist en instant componist Thomas Olbrechts (van o.m. Champ D’Action) en Willy Van Buggenhout, een veteraan van de elektronische muziek in ons land, die zowel actief is binnen de analoge elektronica als de (vrije) improvisatie. Samen brachten ze een driedelige set die zich ongedurig ophield in het land van de elektro-akoestische muziek, met aanvankelijk zeer abstracte, verkennende insteek. Pers- en plofklankjes van Olbrechts, zoemende golven van Van Buggenhout, en Albertijn die in de weer was met een vijl (?) en eBow.
Zoals verwacht vond er een soort eb- en vloedbeweging plaats, waarbij de drie steeds baldadiger te werk gingen, met gesputter, een verward R2D2-taaltje van de synth en Albertijns kraak- en galmeffecten. Behoorlijk bevreemdend, maar plots vond er die klik plaats en voelde je dat de verschillende platformen in elkaar geschoven werden tot een knappe, meer harmonieuze synthese. Een tweede stuk gooide de subtiliteit sneller overboord en liet radicalere technieken horen: radde intervalsprongen op sax, verwrongen en tegen de noise aanschurkend gitaargeklooi en haast industrieel aanvoelende synthgolven van gemalen glas, met even een gekmakende schizofrenie.
Het was een geslaagde balanceeroefening, waarbij Van Buggenhouts knopjesdraaierij (even leek het wel alsof hij een imitatie gaf van een dorps-dj die z’n space gun-knopje gevonden heeft) mooi werd afgewisseld met Albertijns amper hoorbare gitaargefriemel, waarmee hij heel even een beetje aan Marc Ducret deed denken. Het slotstuk verging het net iets minder goed: opnieuw potig, met gruizige golven en krakende gitaarklanken, maar een koord dat ook wat ging verslappen. Niettemin was dit het derde geslaagde concert van de gitarist in deze concertreeks. Opnieuw heel anders dan het voorgaande, maar intussen ook herkenbaar met de Albertijn-stempel.
Het zou Steve Swell’s Extraordinary Belgians niet altijd even goed vergaan. Nochtans stond er een fascinerende verzameling muzikanten op het podium, met naast Swell (nog altijd een van de meest gedreven en imposante trombonisten van binnen en buiten de vrije improvisatie en een van de weinigen die Ray Anderson het vuur aan de schenen kan leggen) ook nog bassist Jean Demey, die vooral bekend is van de Brusselse improvisatiescène en o.m. Sureau, drummer Erik Heestermans (Sheldon Siegel), tubaspeler Niels Van Heertum (Ifa Y Xango) en opnieuw gitarist Albertijn. Verschillende generaties, achtergronden en scholing, maar allemaal artiesten met een open vizier.
De start was veelbelovend. Heestermans zwengelde het boeltje gestaag op gang, met Swell die snel inpikte met aanzwellende trombonegolven. Het werd snel behoorlijk donker en broeierig, met vooral expressieve uithalen van de immer enthousiaste Van Heertum en ronkend baswerk. Het mondde snel uit in een heftige free-for-all, waarbij de meest excentrieke klanken – van de afgeknepen gitaaroprispingen tot de tubademper, de strijkstok over het cimbaal en het fluitje van Swell – leidden tot een kolkende klankensoep die neigde naar de bruisende fire music die je veertig jaar geleden op heel wat BYG Actuel-platen hoorde, met momenten van groove en stoomtreingedender. Swell nam duidelijk de leiding en hoewel het opjutten van de muzikanten niet altijd meteen het gewenste effect had, werd het eerste deel van het concert een boeiende trip.
Het verging het sextet wel wat minder goed in de tweede helft, dat het op abstracter terrein ging zoeken, met smak- en zuiggeluiden en allerhande gerotzooi (handen in bekers, dempers die over de grond geschoven werden etc.), maar door een aangehouden vrijblijvende insteek vergleed de spanning snel. Al die opduikende resonanties, drone-achtige interventies en zelfs exotische prikken (vooral van Albertijns spel) slaagden er moeizaam in om samen een vuist te maken. Was dit meer gedoseerd in kortere cellen, dat had het wel voor de nodige afwisseling gezorgd, maar door hardnekkig op dat elan te blijven verder borduren manoeuvreerde het sextet zichzelf in een hoek waar het nog moeilijk uit geraakte.
Er waren knappe individuele momenten in overvloed, met spetterende gymnastiek van Swell, ronkend baswerk van Demey (die wel heel erg prominent in de mix zat) en veel variatie van Heestermans, maar het collectief miste in het tweede deel spankracht, wat ook niet kon worden rechtgezet door een korte, maar vurige climax die aangekondigd werd door de simultaan pompende blazers. Een compactere set had overtuigd over de volledige lijn, maar dit uur begon veelbelovend om vervolgens voortijdig uit te doven. Boeiend? Zeker, maar het bevestigde ook dat het helemaal niet zo vanzelfsprekend is om aan hetzelfde zeel te trekken én door twee lange bewegingen een consistente focus aan te houden. Daarvoor moesten er misschien duidelijkere keuzes worden gemaakt.