“Matthieu kan beter, als hij maar wil”; jaar na jaar stond het op ons rapport geschreven. En 42 minuten lang voelen wij ons ook als die strenge schoolmeester, want net als bij voorganger Valhalla Dancehall moeten we mistroostig het hoofd schudden dat het nooit beter dan dit zal worden met deze ooit veelbelovende groep.
Wat dat wil zeggen? Dat de groep uit Sunderland opnieuw geen al te sterke plaat heeft gemaakt. Ze is lichtjes beter dan die werkelijk abominabele voorganger, maar slechts met fotofinish. Het blijft weer krenten zoeken in een wel erg dikke, melig smakende pap. En dat was ooit anders. Exact tien jaar geleden was British Sea Power immers één van de meest intrigerende groepjes die Albion voortbracht: intelligent, belezen, niet vies van een beetje humor in zijn omgang met journalisten (de interviewlokatie vrijgeven via een schatkaart; toe maar) en voorzien van een paar snedige songs over Russische literatuur, atoomtheorie en andere wetenschap.
Wat toen werkte is nu een achillespees geworden. Nog steeds zijn de songs van British Sea Power de vertaling van een omgevallen boekenkast, met onderwerpen als bijvoorbeeld de fysicus Robert H.Goddard of een opmerking als “you are my pyrex, baby”. Maar weer zijn de songs en de teksten zo overcooked, zo overgeconstrueerd, dat elke notie van ziel eruit verdwenen is. Je zou ze willen toeschreeuwen: “Stop thinking, you bastards!”
Misschien is het allemaal de schuld van het soort groepsdemocratie die ervoor zorgt dat meer dan de helft van de songs op Machineries Of Joy niet langer van de hand van frontmannen Yan en Noble zijn, maar bijvoorbeeld geschreven werden door toetsen- en cornetman Phil Sumner of violiste Abi Fry. Zoals de latere Oasisplaten er ook niet echt op vooruitgingen toen Noel Gallagher niet langer het hele laken naar zich toe trok, lijkt ook hier een zin voor compromis te hebben gezegevierd over kwaliteitscontrole.
Niet dat het één en al kommer en kwel is. De titeltrack is nog zes minuten lang een aanstekelijke motorik potpourri zoals we dat van de band kennen, waar een weemoedige blazerslijn eenzaam doorheen weeft vooraleer de gitaren het overnemen. En wanneer “K Hole” daarna gierende drugswaanzin evoceert, zit het even helemaal goed. “Hail Holy Queen” toont daarna vooral de zwakte van de groep in dit soort trage nummers, en daar kan geen larmoyante viool op de achtergrond iets aan verhelpen. Erger nog; ze stelt alleen maar de vraag wanneer British Sea Power nog eens zo’n bloedmooie soundtrack zal maken als voor Man Of Aran.
“Loving Animals” is daarna verkeerd begrepen rock: een platte poging om vuil en visceraal te zijn, die helaas niet de juiste Dionysische staat bereikt, maar blijft dobberen in monotonie, niet geholpen door lamentabele zang; altijd het zwakke punt van deze groep. Doet nog even de hoop opveren: “Monsters Of Sunderland”, met zijn herhaalde kreet “Eroïca!”, dat toch een beetje boven de soep uitsteekt. “What You Need The Most”, “Spring Has Sprung”, “Radio Goddard” zijn niet meer dan prachtig gearrangeerde, maar immer gezichtsloze nummers.
Heel even, zijn we na de zoveelste draaibeurt van Machineries Of Joy teruggekeerd naar debuut The Decline Of. Daar was ze terug: de opwinding die ons ooit mee het universum van de groep inzoog. En het besef dat het nooit meer goed komt. Het is tijd dat onze wegen zich scheiden, British Sea Power. It’s not us, it’s you.