Van bij het begin was Sigur Rós het buitenbeentje in het post-rockleger. IJslanders, sowieso marginaal, maar ook zeldzaam toegankelijk en direct. Als één band dus de absurde zet kon doen om dat ‘moeilijke’ post-rockgeluid naar de festivalmassa’s te brengen, dan zij wel. Með Suð í Eyrum við Spilum Endalaust bezorgde de groep de grootste podia die ze al hadden betreden, maar bracht hen daarmee ver van huis. De limieten werden bereikt.
Wie had het ook kunnen voorspellen toen vier jongens uit Reykjavik in augustus 1994 besloten samen een groepje op te richten? Het zou nog zes jaar duren voor ze met tweede plaat Ágætis Byrjun een voorzichtige en onverwachte doorbraak beleefden. Pas een jaar na de oorspronkelijke release werd de plaat ook in het buitenland opgepikt, en Radiohead nam hen in 2000 mee voor de tent-tour waarmee Kid A werd onthuld.
Opvolger () uit 2002, erg geanticipeerd, ontgoochelde niet. Donkerder en intenser sloot het naadloos aan bij het doemgevoel van Godspeed You Black Emperor! De band met het oorspronkelijke publiek werd versterkt, en in post-rockrangen werden nog meer zieltjes gewonnen. Een Cirque Royale in Brussel vol krijgen bleek een formaliteit; het hoogst denkbare voor een band die duistere, niet meteen meefluitbare, bij momenten aan hedendaags klassiek refererende muziek maakte, was bereikt.
Misschien was het vanzelfsprekende gemak waarmee dat Koninklijk Circus drie jaar later, nog voor er een noot van het nieuwe Tàkk was gelost, opnieuw werd uitverkocht al een schot voor de boeg. 2005 zou het jaar zijn dat Sigur Rós transformeerde van obscuur snoepje voor hipcats tot de favoriete soundtrackband van elke televisiemaker. En daar was die nieuwe plaat zelf niet vreemd aan: lichter van toon, met versterking van occasionele euforische blazers, bracht die iets dat je wel aan je moeder kon laten horen zonder de opmerking ‘begrafenismuziek’ teruggekaatst te krijgen. Sigur Rós was overal. Werd er een goal gescoord? Juichten kinderen in slow motion? “Glósoli” of “Hoppípolla” was het antwoord. En de reclame-industrie deed zijn duit in het zakje. Zelfs al konden ze het origineel niet krijgen — de band is daar erg principieel in — het aantal soundalikes was niet te tellen.
Plots stond Sigur Rós niet alleen meer in al bij al nog redelijk intieme concertzalen, maar stonden ze als afsluiter in de Pyramid Marquee van Werchter. Voor het eerst nam de groep dan maar het visuele aspect van een optreden in acht. En daar deed hij zijn voordeel mee. Wat doe je immers, als je een groep bent die niet meteen op al te veel aandacht uit is? Je verstopt je achter een projectiedoek dat je pas laat vallen als iedereen wat gewend is aan de klanken die van daarachter opklinken.
Want Sigur Rós is geen rockbandje dat nood heeft aan poses. Geen voet op de monitor voor frontman Jónsi, bassist Georg Holm houdt zijn benen netjes bij elkaar. En het blote bovenlijf van drummer Orri óPáll hebben we ook nog nooit gezien. Het is een vloek en een zegen; het vermijdt het holle gebaar, maar tegelijk valt er in de regel ook niet meer te zien bij een Sigur Rósconcert dan een hoop mannen die zich geconcentreerd over hun instrument buigen. Slechts wanneer Jónsi zijn lange lijf over zijn gitaar boog om die met een strijkstok te lijf te gaan, kreeg je iets dat visueel de moeite waard was.
Een meer theatrale aanpak was dus nodig, vond de groep, en die Tàkk-tour zou vol zitten met kleine elementjes die het statische van de muzikanten moesten doorbreken. Van het schimmenspel tijdens openingsnummer “Glósóli” tot de blazers die in de hoempa-outro van “Sé Lest” over de rand van het podium kwamen gemarcheerd; een stukje dat op de DVD Heima wordt geperfectioneerd wanneer een lokale IJslandse dorpsfanfare door de straten komt gestapt en zo de zaal binnenwandelt.
Drie jaar later volgde een nieuwe plaat; één die voor een lichte schok bij de fans zou zorgen. Niet alleen door de olijk getitelde ritmische single “Gobledigook”, verder stonden er met ” Inní mér syngur vitleysingur ” en ” Við spilum endalaust” op dat Með suð I eyrum við spilum endalaust ook een paar nummers die aan de pure pop grensden. Ze hadden een meezingbare kwaliteit, en het was dan ook niet te verwonderen dat de radio hen eindelijk oppikte. Plots was Sigur Rós een bandje dat overdag tussen de nieuwe singles van Bloc Party en The Kooks paste.
Promotie in het concertcircuit kon dus niet uitblijven. De groep schoof op naar de kleinere arena’s en knikte goedkeurend. Zei Hólm: “Een paar jaar geleden wilden we net weg van die typische rockzalen. We wilden in kerken en zo meer spelen. Vinden we nog altijd leuk, maar nu genieten we ook van die normale concertplekken. We houden er wel van dat mensen rechtstaan en plezier maken; dat zorgt voor energie. En dat mag wel nu onze muziek ook wat vrolijker is dan voorheen. De tijden zijn veranderd.”
Op Werchter, en even later Pukkelpop, mocht de groep meteen ook van op het hoofdpodium het al zachtjes dimmende daglicht van de valavond trotseren. Het tekende voor triomfantelijke concerten, waarbij de band met zijn podiumoutfits van ver wat deed denken aan Coldplays Viva La Vida-fase. Het zou een referentie zijn die niet in hun voordeel uitviel, zo bleek een paar maand later.
Voor het najaarsluik van de tour besloot de groep immers om alles opnieuw uit te kleden. “We wilden even weg van wat we al gedaan hadden”, vertelde Hólm. Alsof de band zelf het gevoel had dat een lijn was overgestoken, werden blazers én de vaste strijkers van Amiina thuisgelaten. Geen gelukkige zet, zo bleek ook in Vorst die novemberavond: gestript tot een traditioneel rockviertal bleken de nieuwe nummers immers ook niet meer dan dat: flauwe, meeklapbare liedjes zonder de sfeer die de groep zo karakteriseert.
De groep trok zich in stilte terug, en het zou vier jaar duren voor ze met een brute volte-face zouden terugkeren. Het bijna tot stilstand komende, ambient Valtari was een terugkeer naar de roots; toen sfeer nog allesbepalend was, en het tempo laag lag. Live was de schaal echter niet meer terug te schroeven: de grote festivals en de Vorsten Nationaals dezer wereld bleven op het menu staan. Maar die popliedjes? Die werden op stal gehouden.