Na de voor de hand liggende documentaires (denk maar aan Inside Job) en een paar non-fictiefilms (Too Big to Fail), inspireert de financiële crisis nu ook steeds vaker mainstream drama’s. Oliver Stone’s Wall Street: Money Never Sleeps en J.C. Chandors Margin Call waren nog relatief analytische films, die specifiek peilden naar de oorzaken en mechanismen achter de meltdown van de beurzen. Nu echter, komt documentairemaker Nicholas Jarecki met Arbitrage, een psychologische thriller die de crisis enkel gebruikt als achtergrond en metafoor voor het centrale verhaal: dat van de dreigende ondergang van een financiële reus.
Richard Gere speelt Robert Miller, een steenrijke zakenman die zijn fortuin heeft gemaakt met het soort ingewikkelde transacties waar we in Oliver Stone’s Wall Street-films ook al kop noch staart aan kregen. Hoe dan ook, niet zo lang geleden heeft Miller een cruciale inschattingsfout gemaakt, waarbij hij meer dan 400 miljoen dollar is verloren. Om te voorkomen dat zijn zakelijk imperium instort (en ettelijke honderden mensen op straat komen te staan), begint hij flink buiten de lijntjes te kleuren in zijn boekhouding. Zo lang zijn organisatie er naar de buitenwereld toe nog steeds gezond uitziet, maakt hij kans om de hele boel te verkopen en zo zijn eigen vel te redden. Maar de klok tikt en een deal met een mogelijke koper springt telkens opnieuw af.
Dat is min of meer de eerste akte van Arbitrage, en ook verreweg het boeiendste deel van de film. Jarecki hanteert een bedrieglijk eenvoudige, spaarzame vertelstijl om ons de wereld van Miller binnen te sleuren, en dompelt ons meteen onder in de morele ambiguïteit van dat personage. We leren Miller kennen als een ongegeneerde kapitalist, die een bepaalde levensstandaard heeft opgebouwd en nog liever dood valt dan die op te geven. Niet bepaald het meest sympathieke uitgangspunt, maar ondertussen is het waar wat hij zelf zegt: als iemand op zijn niveau ten onder gaat, dan gaat hij nooit alleen onder. Hij neemt per definitie duizenden mensen met zich mee – werknemers, zakenpartners, familieleden en ga zo maar door. Het is het too big to fail-principe, toegespitst op één personage. De Amerikaanse regering heeft destijds geld gepompt in banken, ondanks het feit dat ze hun problemen enkel aan hun zichzelf te danken hadden, omdat het geen optie was om ze failliet te laten gaan – een groot deel van de economie zou mee ingestort zijn. Dus steun je mensen die eigenlijk geen steun verdienen. Op gelijkaardige wijze word je in Arbitrage gedwongen om te duimen voor Miller, omdat de fall out van zijn ondergang te groot zou zijn. In dat opzicht is Arbitrage een clevere metafoor voor wat er sinds 2008 in de financiële wereld is gebeurd.
Daarna verliest Jarecki echter gedeeltelijk de pedalen. Het lijkt wel alsof hij niet genoeg vertrouwen heeft in zijn hoofdpersonage en plotlijn, en het gevoel krijgt dat hij er per sé nog een extra thrillerelement moet bij sleuren om de kijker geboeid te houden. Met als gevolg dat Miller een auto-ongeluk meemaakt, samen met zijn maîtresse, die de klap niet overleeft. Hij gaat lopen van het autowrak en op die manier komt er, bijna halverwege de film, plots een redelijk banale en nogal ongeloofwaardige extra intrige op gang.
Dat extra element is niet genoeg om de film te nekken – daarvoor is de centrale kwestie van Miller en zijn in elkaar stuikend imperium te sterk. Maar het is wel teleurstellend doordeweeks allemaal: we krijgen een hoorzitting, bewijsstukken die plotseling tevoorschijn getoverd worden en een clichématige flik, gespeeld door Tim Roth, die bewijst dat hij badass is door rond te lopen alsof hij O-benen heeft. (In het Engels noemen ze dat een swagger, maar ik vermoed dat dit écht alleen in films bestaat. Of bij prostaatpatiënten.) Naar het einde toe lijken de plotwendingen zo uit een aflevering van Matlock te komen (dat gedoe met die nummerplaat!)
Het zijn de personages die er voor zorgen dat de balans toch positief doorslaat. Richard Gere heeft een beperkt bereik als acteur: hij is zeker niet voor alle rollen geschikt, maar dit ligt absoluut in zijn comfort zone. Hij mag zijn gladde charme uitspelen, maar suggereert daaronder toch een harde kern, die dan af en toe naar boven komt: als het écht nodig is, gaat deze man over lijken. Dat contrast, tussen de persoonlijkheid die we aan de buitenwereld tonen en degene die we verborgen houden, staat trouwens sowieso centraal in de film.
Ook sterk: Susan Sarandon als Millers echtgenote, die wordt afgebeeld als een soort maffiavrouw: ergens weet ze heel goed dat haar man fout bezig is, maar ze blijft er bewust blind voor, omdat ze ook mee profiteert van de levensstijl die ze zo kan financieren. Haar geweten sust ze door zich in te spannen voor goede doelen. Sarandon krijgt iets te weinig screen time, maar zelfs in haar relatief kleine rol weet ze haar personage scherp in beeld te brengen.
Dat geldt trouwens ook voor de hele stijl van de film: Jarecki schijnt nog te geloven in het less is more-adagium. Hij gaat niet voor pocherige camerabewegingen, maar houdt zijn visuele stijl zuiver en eenvoudig. Ook op narratief vlak zorgt hij er voor dat hij alle overbodige franjes verwijdert: eindelijk nog eens een film die zowaar minder dan twee uur duurt! Die recht-door-zeementaliteit siert de prent.
Met zijn eerste fictiefilm heeft Nicholas Jarecki in ieder geval een beloftevolle start genomen. Misschien nog een paar films om wat te groeien, misschien een beetje minder luisteren naar de conventionele wijsheden over wat een film nodig heeft om te scoren, misschien nog een beetje meer lef en passie er in leggen. Misschien nog een beetje vanalles, maar hij heeft wel ergens een pareltje in zich zitten. Zeker weten.