“Time will pass, and so will we”, de frase is te vinden op het album BOX van het Nederlandse Aestrid. Zeker is dat hoofdkaas Bo Menning het soort man is die bij momenten stil staat bij de vluchtigheid van het leven, de vergankelijkheid van alles. Zou The Anatomy of Melancholy, de zeventiende-eeuwse pil van Robert Burton op zijn nachtkastje liggen?
“Laat nu alles vierkant tegenslaan / Verwerp het wreed geluk / Het breekt & bukt & blijft vergaan / Laat mij eeuwig miserabel zijn / Weg met de valse hoop / Ik wentel mij in waarheidspijn”, zong Marcel Vanthilt in lang vervlogen tijden bij Arbeid Adelt!, in het nummer “Melancholie”. Ook hierin moet Menning zich als nostalgicus, die zich wellicht in een bui van escapisme op tijd en stond volledig van de buitenwereld afsluit, kunnen vinden. Een man die elke dag nog wel eens mijmert en treurt over een oude liefde, en volschiet bij de gedachte aan de verloren jeugdjaren of het aanschouwen van een gebouw in verval. Bo Menning, eigenaar van een geknakt zelfbeeld en een hart dat door de versnipperaar werd gehaald en die zijn demonen dan maar met zijn muziek intoomt.
Menning lijkt vandaag een vaste band rond zich te hebben verzameld. Aestrid begon aanvankelijk als soloproject, debuteerde met het ontregelende In d’Esprit Pornographique en bracht twee jaar geleden het mooie, zwartgallige The Echo Resistance uit. Mennings vlucht uit het provinciestadje Soest en uit de naargeestige fabriek van zijn familie, ook al thematiek op The Echo Resistance, is nog steeds niet uit zijn systeem, maar toch steekt op BOX een mespuntje hoop schuchter de kop op.
Feit is dat Bo Menning uit zijn ziels- en hartenpijn vaak bloedmooie songs weet te distilleren: luister naar opener “Dover”, fragiel en krachtig tegelijk, en u wordt meteen meegezogen in het meeslepende, ja zelfs hypnotiserende muzikale universum van Aestrid. De band overgiet haar songs met een kwistige scheut good old Weltschmerz en slaagt er daarbij nog in twee klippen behendig te omzeilen: die van de hoogdravendheid en die van de gekunsteldheid. Het gepijnigde, licht zeurderige Brian Molko-timbre van Menning maakt de tristesse extra voelbaar.
Dit sfeervolle plaatje heeft heel wat te bieden: “Colorblind” wordt door vinnig gitaarspel en de zoetgevooisde vocals van Anne Broekman van elektropopband Minus The Tiger opgesierd, en “Fair Start – Fire Hill” en “Oregon 1” hebben door hun uitbundigheid trekjes van Placebo. Goede Placebo, welteverstaan. The Cure, Joy Division, dEUS, Sigur Rós, Interpol… Het zijn bands waarnaar de mannen van Aestrid aandachtig hebben geluisterd. Maar ook eighties synthpop is hen niet vreemd: de synths op “Im Einzelgang” doen de verwachting ontstaan dat Phil Oakey van The Human League zal inzetten.
‘Spijt is wat de koe schijt’, liet Mennings landgenoot Herman Brood zich ooit in een vlaag van nuchterheid ontvallen, maar Menning blijft gekweld door gevoelens van wroeging, getuige “Quitsville Trash” en het dromerige slot “So Sorry”. Het is niet anders, maar BOX biedt een inkijk in de ziel van een gedreven man. Menning beheerst de kunst van de betoverende melodieën en de mistroostige, uitdijende synths en delicieuze baspartijen smukken dit schoenenstaarderige album verder op. Je diepste zielenroerselen in een vreemde taal neerpennen is geen sinecure, wat maakt dat — aangezien Menning geen native speaker van het Engels is — niet elke tekstflard even sterk overkomt.
“Cheer up, makker”, wil je Menning soms toeschreeuwen, maar dat zou al te gortig zijn: dit is afgewogen melancholie die, balancerend op het randje van depressie, soelaas biedt bij de gedachte aan de volstrekte zinloosheid van elke menselijke handeling. Een plaat die u geleidelijk voor zich wint. Eentje om een tobberige winterdag mee door te komen.