Elf maanden nadat hij er uithaalde met een verschroeiend soloconcert, staat rietblazer Ken Vandermark opnieuw in de Brugse Parazzar, om deze keer een minder bekend aspect van zijn muzikale vraatzucht te belichten in het gezelschap van twee Oostenrijkers. Een aspect dat op basis van dit concert dringend toe is aan een bredere verspreiding.
En meteen maken we de bedenking dat dit net is wat ons zo aantrekt in Vandermark. Het is niet enkel die kolossale discografie waarin het eindeloos ontdekken blijft, zijn meesterschap op de klarinet- en saxofoonfamilie, of kwaliteiten als improvisator en componist, maar die onophoudelijke, haast dwangmatige neiging om steeds nieuwe projecten uit de grond te stampen. Het blijft daarbij gelukkig niet bij de klassieke spelletjes met voorspelbare akoestische wissels. Net zoals hij Jeb Bishop in The Vandermark 5 verving door de excentrieke cellist Lonberg-Holm, zo was hij altijd al in de weer met minder voor de hand liggende uitdagingen, manieren om de improvisatie, de jazztraditie, rock en avant-garde te verenigen.
Met Martin Brandlmayr, vooral bekend als percussionist van het Weense Radian, en de naar Zuid-Amerika uitgeweken laptopartiest Christof Kurzmann, die ook lid is van Made To Break, maakt Vandermark moeilijk te labelen muziek die door en door hedendaags klinkt en toch zijn onmiskenbare stempel draagt. Toevallige bezoekers die op voorhand gewaarschuwd werden voor “zwoar’n jazz” zouden dat uiteindelijk niet krijgen. De Amerikaan speelde dan wel tenorsax, baritonsax en klarinet, maar swingende knipogen en traditionele akkoordenschema’s vielen er niet veel te rapen. Daarvoor was de muziek te zeer op het heden en de toekomst gericht.
Kurzmann toonde zich opnieuw een zeer goede luisteraar en actief participerende muzikant, voortdurend inpikkend op het spel van zijn kompanen, wisselend met texturen en ritmische elementen zonder zich in te laten met effectbejag of de versmachtende klankensoep die je wel van een figuur als Lasse Marhaug zou krijgen. Zijn sobere aanpak werd trouwens ook weerspiegeld door Vandermark én Brandlmayr, die zelfs in de vrije stukken speelde met de streng afgemeten dosering en ritmische strakheid die bekend is van Radian. Terwijl sommige stukken een eb/vloedprofiel volgden met een afwisseling van ingetogen en meer explosieve passages, compleet met stoombootgeronk en schrille klarinetuitschieters, waren er ook stukken die een vaster stramien volgden.
Een heel geslaagd voorbeeld, dat zich voortbewoog als een statige mars, was gebaseerd op een gedicht van Joe McPhee dat werd voorgedragen door Kurzmann. Prachtig hoe de droneachtige eenvoud volledig ten dienste stond van de tekst. Aan het einde van de set zou Kurzmann nog eens de zang voor z’n rekening nemen. Een beetje onvast, maar het was doordrongen van een knappe, bijna gospelachtige lyriek. Elk van de drie speelde soms met pure klank, nu eens dromerig en dan weer tegendraads schurend, maar de focus werd in de korte stukken nooit uit het oog verloren.
Het trio leek zelf verbaasd door de enthousiaste reacties, maar de compacte set (inclusief bisronde amper vijftig minuten), die heen en weer leek te schipperen tussen Laurie Anderson-achtige avant-pop, het grootstadexperiment van Radian en de onbevangenheid van de vrije improvisatie, creëerde een verrassend bezwerend resultaat, waarin geen noot, drumslag of digitale flard verspild werd. Als er al gezocht moet worden naar moderne uitwijkmogelijkheden voor de jazz en aanverwanten, dan legde het trio Brandlmayr, Kurzmann & Vandermark een mooi voorstel op tafel.