Een titel om toch enigszins ongemakkelijk van te worden, dat is Varianten van ongemak in ieder geval. Alsof Lydia Davis een literair equivalent heeft geschreven van een sketchreeks, waarin de oneindig kige mens keer op keer op de korrel wordt genomen. Voor een stuk is dat ook de inhoud van dit boek, maar er steekt tegelijk zo veel meer achter de van complexiteit verstoken kaft. Davis is er namelijk in geslaagd een stukje wereld, dat per definitie niet is weer te geven in fictie, in boekvorm te gieten.
Lydia Davis is niet de eerste de beste schrijfster die met een aardige titel een contract wist te versieren bij een gerespecteerde uitgeverij. Ze vertaalde Proust en Flaubert naar het Nederlands, meteen twee auteurs die met enorm veel scherpte naar het menselijke doen en laten keken. Daarnaast was Davis voor eigen rekening al goed voor een roman en meer dan een handvol verhalenbundels. Niemand keek er vreemd van op toen ze in 2007 finaliste werd van de prestigieuze National Book Award, en evenmin toen in 2009 haar verzamelde kortverhalen werden gebundeld, terwijl de schrijfster nog steeds erg actief is. Ze was in de jaren ’70 even getrouwd met niemand minder dan Paul Auster, maar die relatie liep op de klippen. Men zou er een metafoor in kunnen zien voor de kortverhalen die Davis sedertdien altijd is blijven schrijven: vertelsels vol tegenslag maar ook vol hoop; fantasierijk en nooit met de neiging om nog maar eens de geijkte paden te bewandelen.
Varieties of Disturbance: Stories was het boek waarmee Davis naar de uitreiking van de National Book Award trok, en die titel zou ook een aanslag kunnen genoemd worden op het stereotype dat gemiddelde schrijvers van kortverhalen van het genre hebben gemaakt. De schrijfster opteert immers alles- behalve voor een keurig geordende selectie van verhalen, maar maakt er een punt van ook losse gedachten -– zelfs willekeurige zinnen! -– en vertelsels uit de losse pols op papier te zetten. De lengte van de verhalen in dit boek is kortom heel variabel, en dat is niet anders voor de inhoud. Nu eens speelt Davis als geen ander met woorden, en fladdert ze rond in haar eigen smeuïge vocabulaire waarvan de lezer eigenlijk niet genoeg kan krijgen. Even later zit men een traditioneel aandoend verhaal te lezen, waarin Davis bijvoorbeeld kan verrassen met een dosis humor, of waarin ze toont dat ze ook de traditionele knepen van het vak perfect meester is. Nog later verwijst ze naar haar voorgangers en lijkt ze zich als het ware te meten met de literatuurgeschiedenis. In Kafka kookt eten spreekt Davis’ liefde voor een van haar grote voorbeelden – eveneens een auteur die met minder dan honderd woorden een afgewerkt geheel op papier kon zetten. Elders komt de auteur meer rigide voor de dag. Ritmisch zit haar relaas over Marie Curie bijvoorbeeld erg goed, zodanig dat een ogenschijnlijk droog onderwerp toch schitterend tot leven komt.
Vaak zijn Davis’ observaties, zinspelingen of invallen niet eens erg moeilijk, maar net die eenvoud maakt het allemaal frappanter. Vertaler Peter Bergsma mag zich de verdienste aanmeten enorm wild en vindingrijk Engels in het Nederlands te hebben omgezet. Evident kan het immers niet geweest zijn om Davis’ voortdurende heen en weer gezap tussen ernst, ontroering en grappen aannemelijk weer te geven voor een niet-Amerikaans publiek. Precies dat wonder is met Varianten van ongemak toch geschied. Want of Davis het nu heeft over ziekte of huwelijk, ze sleurt de lezer altijd mee in haar denkpisten, die ze soms met de tact of de verfijning van een volleerde dichteres op papier zet. De zoveelste variant van ongemakkelijke pseudoliteraire beuzelarij? Vergeet het maar!