Gran Torino zou zijn laatste film als acteur worden, liet Clint Eastwood enkele jaren geleden weten. Maar, zoals dat gaat met koppige oude knarren, was Clint er toch nog eens voor te vinden om zich voor de camera te positioneren. Niet dat we nog veel verwachten van de 82-jarige legende, maar good old Clint nog eens op zijn meest verbeten manier zien grommen mag altijd, natuurlijk. De laatste maanden is hij een beetje in onmin gevallen. Alsof het steunen van Mitt Romney op zich nog niet genoeg was, moest Dirty Harry ook nog eens tegen een lege stoel beginnen praten tijdens de Republikeinse conventie. Het was triest, pijnlijk om deze held als een seniele opa onzin te zien uitkramen. Maar toch, eens een held, altijd een held. Dubbel zo jammer dan dat Back In The Game – of Trouble With The Curve, om het beestje bij zijn originele titel te noemen – als oersentimenteel en conventioneel Amerikaans sportdramaatje een weinig eervolle toevoeging aan het oeuvre van Eastwood is.
Eastwood meet zich de verrimpelde tronie van Gus Lobel aan, een verouderde baseball-scout die een laatste opdracht krijgt om zich te bewijzen als beoordelaar van waardevol talent. Maar Gus kampt met een probleem: zijn ogen gaan namelijk pijlsnel achteruit. Dat probleem wordt opgemerkt door Gus zijn oude maatje Pete (John Goodman), die contact opneemt met Gus’ dochter Mickey (Amy Adams), om te vragen of zij enkele dagen met haar vader wil optrekken om te kijken hoe het met hem gaat. Mickey is in eerste instantie wat afzijdig, omdat ze een bloeiende carrière heeft als advocate en een niet zo hechte relatie kent met haar vader. Uiteindelijk beslist ze echter om haar vader bij te staan en hem te helpen tijdens zijn scout-opdrachten. Ondertussen duikt ook Johnny Flanagan (Justin Timberlake) op, een vroegere baseball-belofte die Gus nog gekend heeft in betere tijden en nu een boontje heeft voor Mickey. Het is aan Mickey en Gus om hun vader-dochterrelatie terug op te bouwen en…
BWEUK! Sorry, dat moest er even uit. Neem het ons alsjeblieft niet kwalijk, maar Back in the Game is zo doordrongen van het pretentieus Amerikaans gemoraliseer dat we Uncle Sam haast in onze nek voelde meehijgen. Baseball en het gezin zijn de twee belangrijkste aspecten van deze film, twee van de grote pijlers van de Amerikaanse identiteit. Back in the Game is een film in de trant van The Blind Side, ook een film rond sport en de Amerikaanse waarden en normen. Het probleem met films als deze is dat ze zich zo hard bezondigen aan navelstaarderij en er zo overtuigd van zijn dat ze het evangelie verkondigen, dat ze compleet wereldvreemd overkomen. Back In the Game goochelt met de overtuigingen dat familie het hoogste goed is, dat het alle obstakels kan overkomen en dat sport de ultieme bindende factor is tussen mensen. Dat zijn niet enkel boodschappen die er zeer dik op liggen, maar ook erg naïef overkomen. Regisseur Robert Lorenz kijkt door een zeer wazige bril naar de realiteit, die hij ons voorschotelt als een wereld die ofwel zwart ofwel wit is.
Het scenario biedt weinig verrassingen en volgt een stramien dat elke filmstudent in de eerste les scenarioschrijven al kan uitdokteren. Vader is een boze oude man en vervreemd van zijn dochter, dochter probeert de draad terug op te pikken met vader, vader en dochter krijgen ruzie, dochter wordt verliefd, vader en dochter leggen het bij en iedereen leeft nog lang en gelukkig. En zeg nu niet dat we spoilers meegeven, want een kind van zes jaar kan het verloop van deze film wel raden. Dit is een film die thuishoort in de middagprogrammatie van één of andere vrouwenzender, maar niet in een bioscoop. Back in the Game is in al zijn simpliciteit – zowel op vlak van narratief als in het portretteren van menselijke relaties – haast een belediging voor de intelligentie van de kijker. Niets meer dan gerecycleerd humanisme. Dat films als deze nog geslikt worden door het bioscooppubliek is ons een raadsel.
Het is een groot verschil met Moneyball, een sportdrama dat een jaar geleden in de zalen te zien was. Dat was een nuchtere film, die ons op lichtjes bijtende manier een blik gunde op de ongelijke hiërarchie die heerst in de wereld van het baseball. Moneyball plaatste dit essentieel stukje Amerikaans entertainment onder een kritische loep. In Back In the Game niets van dat. Baseball is heilig en onmisbaar in het leven van de gemiddelde Amerikaan. Het is een sport voor iedereen, een sport die elke jonge atleet kansen verleent. Dat wordt op het einde zelfs op bijna gênante manier in beeld gebracht door een Mexicaanse jongeman die er nog even snel wordt bij gesleurd als het grote talent van de toekomst.
De cast aan degelijke acteurs mag ook niet baten. Eastwood doet zijn ding en gromt, trapt salontafels omver en snauwt mensen af. Acteren kan je dat niet noemen, de man is gewoon zichzelf. Dat zorgt soms nog wel voor een glimlach, maar is ook al lang achterhaald. Amy Adams speelt de brave dochter, maar krijgt nooit veel om mee te werken. Films als The Fighter en Doubt bewezen eerder al dat Adams een talent is om rekening mee te houden, een talent dat in deze film weinig aan de oppervlakte mag komen. Justin Timberlake heeft misschien nog wel de leukste rol, als een vrijpostige kerel die het probeert te maken in de scouting-wereld en Adams het hof probeert te maken.
Back In the Game is een film die we met plezier van onze harde schijf wissen en graag doorspoelen met iets straffere filmische kost. Dit is een film die misschien nog het best zal scoren met de republikeinse bevolking van Amerika, die nog zeer graag gelooft in infantiele sprookjes als dit. Verder is het een werkje dat weinig authenticiteit met zich meedraagt en niets meer is dan voorverwarmde kost. Dan hadden we toch liever Gran Torino gehad als Eastwoods laatste acteerprestatie.