“Iemand die gevallen is, zoekt gauw iemand anders die er ook ligt, al was het maar om niet alleen te zijn, alleen met een bezwaard geweten”, schreef Louis-Paul Boon in De voorstad groeit (1942), een waarheid als een koe die ook de premisse van Het boek Ont samenvat, waar “losers” elkaar opzoeken met het vage idee dat ze elkaar op de een of andere manier uit het moeras van uitzichtloosheid zullen trekken.
Hoofdpersonage Isebrand Schut heeft zijn opleidingen biologie, wiskunde en Georgisch niet afgewerkt en schippert bijgevolg van het ene luizenbaantje naar het andere. Na ontslagen te zijn bij het callcenter, naar hijzelf gelooft buitengepest door zijn bazin Manja van der Ziel, zwerft hij doelloos rond in Groningen zonder hoop op een baan of een vast inkomen. Om de ledigheid van de dagen en de terreur van onbetaalde facturen en afwijzingen op te vangen heeft hij Man&Post opgericht, een “vereniging” waarvan de leden tweewekelijks elkaars brieven openen en lezen alvorens die aan de geadresseerde te geven met de vermelding van onder meer de toon van de brief.
Bij aanvang van het verhaal duikt de charismatische en succesvolle organisatieadviseur Cor Meckering op, waarna de bal aan het rollen gaat. Meckering heeft niet alleen een tijdje een relatie gehad met Schuts moeder maar barst bovendien van de wilde plannen waarin hij Schut graag meesleurt. Eentje ervan, en dat verklaart meteen de titel van het boek, is de oorsprong en betekenis van het voorzetsel “ont” en hoe dit zich verhoudt tot de werkwoorden waaraan het wordt gekoppeld. Aangestoken door Meckerings enthousiamse begint ook Schut steeds meer te reflecteren over het woord en neemt hij langzamerhand zijn leven min of meer weer in de hand.
Wanneer hij niet als conciërge werkt voor een openbaar toilet bij een metrohalte, trekt hij met Meckering op stap waarbij hij geregeld als diens loopjongen en secretaris wordt ingeschakeld. Zo koopt hij op last van Meckering een schilderij van diens zoon, met wie hij gebrouilleerd is geraakt en laat hij zijn huis fungeren als postadres voor een bedrijfje van Meckering. Tussendoor blijft Man&Post samenkomen en geraakt Schut ook bij de levens van de andere leden betrokken. Zo is er Schuts nieuwe chef Ebel die als een ware chauvinist de grootsheid van Groningen propageert en geregeld in de clinch gaat met de Limburgse Jean-Luc, een wat zwakke figuur die een wietplantage in zijn huis duldt in de hoop zo zijn schulden aan een crimineel af te betalen.
De meest normale van het gezelschap is ongetwijfeld Sylvio, een nachtverpleger die ervan droomt om het te maken als dj en daartoe ook de nodige stappen onderneemt. Meer dan de anderen lijkt hij zijn leven op de rails te hebben en door de praatjes van Meckering heen te zien. Hij is ook degene die (tevergeefs) Schut voor de zakenman waarschuwt, een waarschuwing die zoals verder in het verhaal zal blijken niet onterecht is. Dramatisch wordt het nooit maar het mag duidelijk zijn dat Schut niet op Meckering kan rekenen om zijn leven een positieve wending te geven. Al is het nog maar de vraag in welke mate Schut dat ook echt wil.
Helemaal duidelijk waar Valens met zijn verhaal heen wil, wordt het dan ook nooit. De auteur speelt met personages die weliswaar niet op de rand van de maatschappij leven maar evenmin er echt deel van uitmaken. Terwijl de euro zijn intrede doet en Groningen zelf een bescheiden rol speelt, ontplooien de levens van Schut en zijn kompanen zich verder zonder een duidelijk doel. Natuurlijk is dit een mooie benadering van de realiteit waarbij de meeste levens zich ook zomaar afwikkelen, zonder ooit een “spannende” gebeurtenis mee te maken, alleen volstaat zoiets niet voor een roman. Valens’ ironische of tragikomische kijk op zomaar wat mensen boeit nauwelijks en weet geen sympathie op te wekken voor de personages, alleen maar apathie. Het boek ont is even leeg en vervelend als de levens die het beschrijft.