Hoewel een kleinschalige tourepidemie een groot deel van het ensemble plaagde, liet Amanda Palmer de doodste dag van het jaar op zijn grondvesten daveren. De commerciële hoogdagen van Dresden Dolls mogen dan wel voorbij zijn, de rockster in haar heeft nooit feller geschenen.
Palmer zakte naar Trix af ter presentatie van Theatre Is Evil, de walgelijk onterecht genegeerde plaat die ze eerder dit jaar uitbracht. Deze nam ze op met een trio muzikale rariteiten, die ze als The Grand Theft Orchestra samenbracht. Een op zijn zachtst gezegd verscheiden clubje dat de avond mocht openen met uiteenlopende eigen projecten, maar wonderwel tot een symbiose kwam tijdens de hoofdset. Gladde jongen Jherek Bischoff warmde de avond op met een set bestaande uit technisch knappe doch monotone intrumentals en beter te pruimen indie-croonersongs. Spring-in-‘t-veld Chad Raines bracht de ledematen in beweging met een lollige portie regenboogkleurige synthpop van zijn The Simple Pleasure. Samen met troetelbeerpunker Michael McQuilken stonden ze even later op de bühne om de eigenlijke reden van onze komst van muzikale waanzin te voorzien.
Waanzin is meer dan ooit het complimenterende woord om Amanda Palmer te beschrijven. Hoe kleiner het podium dat ze siert, hoe grootser haar stage antics worden. Als een kruisbestuiving van Ilsa, She Wolf of The SS en Shortbus’ Justin Bond, komt ze statig het podium op geparadeerd over een kolkend “A Grand Theft Intermission”. Door haar magistrale expressiviteit zuigt ze de aandacht vanaf de eerste seconde naar zich toe om hem twee uur lang met ijzeren vuist op te eisen. Niet dat ze daar enige moeite voor spaart. In een briesend “Missed Me” jaagt ze haar multifunctionele muzikanten van instrument naar instrument, “Bottom Feeder” zingt ze nagenoeg integraal al crowdsurfend en de uitsmijtende Radiohead-cover “Creep” wordt met ukelele vanop de toog van Trix gebracht.
De liefhebber van subtiliteit is bij Palmer nooit aan het juiste adres geweest. Met het barokke synthgeluid van haar jongste project gaat ze bombastischer dan ooit tevoren. Bij aanvang van “Smile (Pictures Or It Didn’t Happen)” vecht ze nog even tegen het experimenteren met de afstelling van de geluidsmuur, maar nadien trakteert ze op een rondje schaamteloze vitrioolpop. Een onweerstaanbaar aanstekelijk “The Killing Type” en de fantastische opgezwollen eighties ballade “Grown Man Cry” staan al snel garant voor hoogtepunten.
Het spaarzaam rondgesprenkelde oude werk is duidelijk beïnvloed door de ongegeneerde amusementswaarde van de nieuwe nummers. “Astronaut: A Short History Of Nearly Nothing” werd opgeluisterd met slijpend gitaarwerk, een vlammend punky “Girl Anachronism” klonk strakker aangespannen dan ooit tevoren, en voorzien van de nodige toeters en blazers barstte op de tonen van “Leeds United” een waar volksfeest los. De weinige rustpunten kwamen er onder de vorm van de epische pianoballades, waarin het klassieke Amanda Palmer-geluid ongewijzigd mocht schitteren. Hoe opgehitst de tropische Trix ook raakte, tijdens een magistraal “Trout Heart Replica” kon je op het geplens van een eenzame traan na een speld horen vallen.
Doorheen de jaren lijkt de prettig gestoorde podiumprésence van Amanda Palmer alleen maar te groeien. De compromisloze pop van haar jongste plaat en het bonte allegaartje dat ze daarvoor rond zich verzamelde, complementeerden haar présence wonderwel, met een stomende set tot gevolg.