Er was een tijd waarin Vive La Fête te cool voor zijn eigen goed was. Zeker, de songs bestonden uit een repetitieve aaneenschakeling van twee noten waarover een onopvallende blondine een poging ondernam om te zingen. Maar dat kleine hoopje elektronica nestelde zich wel maandenlang tussen je oren en die bleke blondine ontpopte zich op het podium tot een seksbom met een hoek af. Ooit was Vive La Fête inderdaad de hipste band die ons land kleurde, maar dat is ondertussen alweer een klein decennium geleden.
De songs van hun verrukkelijke doorbraakplaat Nuit Blanche staan er nog steeds, maar de negen daaropvolgende jaren leverden voornamelijk recyclagewerk op, dat enkel in het geval van Jour De Chance nog veredeld genoemd kon worden. Over platgetreden paden waaide daar een lichte frisse bries onder de vorm van enkele opvallende snaren die de elektronica meer naar de achtergrond duwden. Twee platen verder is die bries allang tot een dikke mist verworden en kunnen we qua nieuwigheid alleen een nog prominenter gitaargeluid detecteren. En dan nog, de opener “Décadanse” mag dan meer rockgericht dan ooit klinken, veel meer dan de zoveelste update van “Ca plane pour moi” is hij niet. In het midden mag er al wat met de knopjes geprutst worden — dat deed Plastic niet — maar de kruisbestuiving van de Moroder-beat uit “I Feel Love” en het introductiegebliep uit “Sunset People” ruikt in het jaar van Donna Summers overlijden ook verdacht voordehandliggend.
Verder nog kleine veranderingen te melden? Wel, op Produit De Belgique passeert er ook al eens een midtempo rocksong. “Contraire” bijvoorbeeld, dat hebben we nog niet zo vaak van het duo gehoord. Spijtig genoeg wel al van tientallen andere bands. In plaats van zo’n lijzig niemendalletje met enkele achterhaalde elektronica-mèches, dan toch liever wat recyclagewerk als “‘Cinémathèque”, een bravere versie van “Schwarzkopf” die nog lekker in het oor ligt ook.
Produit De Belgique is dus nog geen regelrechte wereldramp, maar veel meer dan oké wordt het ook niet. Slechts twee nummers blijven na tig luisterbeurten plakken. “Bizarre” is de beste song die de band in vijf jaar tijd opnam, vanuit een ruige intro die zich als een taxirit door de hoerenbuurt afspeelt, evoluerend naar een slijpschijfgitaar waarover Pynoo schel enkele dronkemanslevensvragen op haar lief afvuurt. De betere synestheticus detecteert een walm van goedkope whisky en uitgedoofde sigarettenpeuken, maar geniet met volle grijns. Ook “Titi” klinkt uitermate louche, Nuit Blanche in de stripclub zeg maar. De diepe beats wentelen olijk rond in de onderbuik, de ijle zanglijn is een regelrechte aanval op het trommelvlies, maar net als bij hun vorige triomftochten werkt de combo om een of andere duistere reden glansrijk.
Op die schaarse hoogtes na is herkauwwerk nog een compliment voor Produit De Belgique. De monotone les Italiaans in “Mi Amore” is een regelrechte karikatuur van de successen van weleer. Bij momenten lijkt het alsof Vive La Fête er zelf ook niet veel zin meer in heeft. Het eindeloos aanslepende “Je N’Sais Pas Si Tu” doet na de staccato gezongen bridge geen poging meer om naar een climax toe te werken en laat je alleen smachten naar de verlossing van het einde. Bovendien klinkt het merendeel van de nummers alsof Pynoo, sowieso nooit lid van de Grote Stemmen-club geweest, ze met zware tegenzin stond in te zingen. Op den duur ben je blij dat ze op “Ce Soir” al eens door autotune gehaald wordt, hoewel dat het nummer tot een Franstalige Ke$ha-kloon maakt. Dat het album op de koop toe eindigt met een eindeloze piano-instrumental die waarschijnlijk deel uitmaakte van het eindexamen van de plaatselijke muziekschool van Oelegem, lijkt wel een finale afstraffing voor de onschuldige, onwetende aankoper van de plaat. Laat dit de ultieme waarschuwing wezen.