Het is inmiddels alweer zeven jaar geleden dat Woody Allen zijn vaste stek New York voor budgettaire, en niet (zoals wel eens wordt beweerd) voor creatieve redenen inruilde voor Europa, en de toeristisch-promotionele voorwaarden die gaandeweg aan die budgetten verbonden zijn geraakt, hebben voor steeds grotere restricties gezorgd. Waar Londen in het weergaloze Match Point enkel nog de setting was en Woody zich qua promotie van bezienswaardigheden beperkte tot het in beeld brengen van musea als de Saatchi Gallery, kregen de gebouwen van Gaudí een hoofdrol in Vicky Cristina Barcelona, en opende Midnight in Paris met een montagesequentie die zich schaamteloos liet bekijken als een rek postkaartjes. Gelukkig was Vicky Cristina Barcelona, ondanks een aantal mankementjes, puik genoeg om niet als promotiefilmpje over te komen, en waren de jaren ’20-scènes uit Midnight in Paris op z’n minst toch voldoende sterk om je niet al te zeer te ergeren aan de obligatoire shots van de Eiffeltoren en het Louvre. Maar dat is jammer genoeg niet het geval in To Rome With Love, een aaneenschakeling van afgehaspelde verhaaltjes, zéér flauwe gimmicks en shots van zoveel mogelijk toeristische attracties.
Steunend op de premisse van een mozaïekfilm – een idee dat geïnspireerd zou zijn op Bocaccio’s Decamerone – geeft de gebrilde neuroot ons een viertal halfbakken verhaaltjes, het ene nog zwakker dan het andere. Vooreerst is er de wel erg snel ontwikkelde romance tussen Hayley (Alison Pill) en Michelangelo (Flavio Parenti) en de daarbij horende ontmoeting tussen hun ouders Phyllis (Judy Davis) en Jerry (Woody Allen) enerzijds en Giancarlo (Fabio Armiliato) en Sofia (Monica Nappo) anderzijds; dan is er het pas getrouwde koppel Antonio (Alessandro Tiberi) en Milly (Alessandra Mastronardi), die elkaar kwijtraken en dan ‘per ongeluk’ aanpappen met respectievelijk de prostituee Anna (een bijzonder karikaturale, zij het vloeiend Italiaans sprekende Penélope Cruz) en de acteur Luca Salta (Antonio Albanese); verder volgt er nog de ontluikende romance tussen Jack (Jesse Eisenberg) en Monica (Ellen Page), voorzien van totaal overbodig commentaar door John (Alec Baldwin); en ten slotte huppelt ook Roberto ‘La Vita è Bella’ Benigni door de film rond, zoekend naar een reden voor zijn plotse beroemdheid en vooral naar een reden voor zijn aanwezigheid in de film.
Die vier verhalen hebben geen enkel uitstaans met elkaar – maar daar is op zich natuurlijk niets mis mee – en worden dus los van elkaar samengebald in een speelduur van 111 minuten, wat langs de ene kant veel te veel is voor een film van dit niveau, maar langs dan de andere kant te weinig om vier verhalen enigszins rustig en grondig uit de doeken te kunnen doen. De enige juiste oplossing was geweest om minstens één of twee plots achterwege te laten, en het schrappen van drie (of waarom niet meteen allevier?) was evenzeer gerechtvaardigd geweest. Maar jammer genoeg zocht de New Yorker zijn heil in het zo snel mogelijk afhaspelen van zijn verhaallijntjes, door zich voor het gemak te beperken tot compleet absurde, of beter gezegd van de pot gerukte, situaties. Wij menen dan ook enige routine, meer nog, luiheid bij de man te bespeuren, wanneer hij een verteller inschakelt om in twee zinnen te beschrijven hoe twee mensen elkaar ontmoeten, een relatie te beginnen en zich verloven (net zoals de verteller in twee zinnen de karakters van Vicky en Cristina beschreef in Barcelona), of wanneer hij vertrouwt op de wel erg eenvoudige premisse van een man die plots beroemd wordt en daarmee moet omgaan, zonder ook maar een greintje moeite te steken in enige ontwikkeling.
Het lamentabele niveau van het scenario wordt echt storend in zijn gebrek aan subtiliteit en de manier waarop Woody de scenarist bij wijze van spreken in je oor begint te roepen wanneer er zich een sleutelscène voordoet. Het heeft ongetwijfeld ook te maken met de beperkingen aan ontwikkelingsruimte en -tijd die Allen zich met zijn drukke script ongetwijfeld heeft opgelegd, maar de manier waarop hij wanhopig een culture clash wil schetsen en net iets te ostentatief probeert duidelijk te maken dat schoonvader en schoonzoon elkaars tegenpolen zijn, neigen stevig naar talentloze beginnerscinema. Net als het iets te ijverige gebruik van toevallige ontmoetingen en situaties, overigens.
In de hoop de niet te verbergen mankementen uit zijn plots te verbergen, maakt Allen gebruik van gimmicks allerhande. Even voor de duidelijkheid: gimmicks kunnen wonderwel uitpakken in een sterke prent, maar in een film die daar echt afhankelijk van is, zijn ze vrijwel steeds stoorfactor nummer één. To Rome with Love recycleert veel trucjes die in Annie Hall fantastisch werkten, maar hier pijnlijk de mist in gaan: het begint al met de niets ter zake doende inleiding van de nog veel minder ter zake doende irritante verkeersagent, en het gaat verder met onder meer Alec Baldwin die te pas en vooral te onpas aan Jesse Eisenberg en aan het publiek, waarvan hij klaarblijkelijk vermoedt dat het IQ niet boven dat van Forrest Gump ligt, uitlegt hoe die in de amoureuze val van Ellen Page aan het lopen is.
Komt daar dan nog bij dat Eisenberg en Page, acteurs die het nu moeten waarmaken, weinig verder komen dan terugvallen op bepaalde tics van hun personages uit The Social Network en Juno, en dat zij lang niet de enigen zijn die onder niveau presteren. Woody Allen zelf, in zijn inmiddels net iets te herkenbare neurotenrolletje, komt er dan wel mee weg en is zo één van de weinige namen die wel naar verwachtingen presteert. Woody de acteur kan dus met momenten – hij krijgt één heerlijk spitante oneliner over Freud – toch een beetje vergeten dat Woody de scenarist ondermaats heeft gepresteerd, en Woody de regisseur doet ook nog wel aardig zijn best; het moet gezegd worden dat mooie composities en diep gesatureerde kleuren – een zeldzaamheid tegenwoordig – Rome genoeg tot leven brengen en zo vermijden dat To Rome with Love een levenloos portret van een vergane glorie zou zijn.
Of die vergane glorie nu de oude Romeinse cultuur is of het talent van de eens zo geniale Woody Allen, vult u zelf maar in; wij durven hem nog niet volledig af te schrijven, maar feit is dat hij zich niet bij Federico Fellini (La Dolce Vita), Roberto Rossellini (Roma, Citta Aperta), Pier Paolo Pasolini (Mamma Roma), Vittorio De Sica (Ladri di Biciclette), William Wyler (Roman Holiday), of Andrei Tarkovsky (Nostalghia) kan plaatsen – allemaal cineasten die de stad aan de Tiber wel inspireerde tot kwaliteitscinema.