Het gaat snel voor Beach House. Sinds hun doorbraakalbum Teen Dream zijn ze in geen tijd uitgegroeid tot de lievelingen van indieland, en mogen ook schoon volk als Beyoncé tot hun fans rekenen. Sinds het prille begin in 2004 hebben er niet bepaald muzikale aardverschuivingen plaatsgevonden voor Alex Scally en Victoria Legrand. Voor chagrijnige bloggers en licht verzuurde recensenten is dit het startschot om te lopen kutkammen over “de evolutie van een artiest” of het gebrek daaraan.
Maar zoals dat geldt voor alles in het leven, zijn trage bloeiers veelal nog de beste. Van een impulsief gecreëerd lo-figeluid zijn ze rustig doorgegroeid naar een meer gesofisticeerde sound, met aandacht voor een meer gedetailleerde songstructuur en een delicatere afwerking van de nummers. “Myth”, de betoverend mooie opener, hypnotiseert van meet af aan met een traag en slaperig ritme, maar blijft toch interessant genoeg om er je oren wagenwijd bij open te houden. De sprankelende gitaren en sensuele stem van Legrand doen je meteen naar de endless repeat – knop reiken.
Zo gaat het trouwens wel vaker met hun songs: met een simpele drumbeat, synth en gitaren komen ze charmant en schijnbaar eenvoudig uit de hoek, maar een aandachtige luisterbeurt legt al snel een goed gemaakt arrangement bloot waarin gespeeld wordt met volume, een subtiele gelaagdheid en een zorgvuldige opbouw naar een onvermijdelijke climax. Zo start “Lazuli” met een kinderlijk naïef deuntje om langzaam maar zeker los te barsten in galmen en cimbaalsalvo’s.
Kers op de taart is ontegensprekelijk de overheerlijke alt van Legrand die beter klinkt dan ooit tevoren. Laag en hees, maar tegelijkertijd toch bezwerend, zucht ze zich een weg doorheen de nummers met een licht gepijnigde intonatie die doet dromen van nachtelijke cruisetochten langs verlaten snelwegen. Zet die blik op oneindig en geniet van de sensuele tonen van “The Hours”, het ingetogen “Wishes” of het stille doch spectaculair mooie “On The Sea”.
Wat dit net geen topalbum maakt, is de minieme aandachtsverslapping die halverwege genadeloos toeslaat. “Other People” en “Troublemaker” vallen net iets te licht uit in vergelijking met andere hoogtepunten op Bloom. Ook de bewust vaag gehouden teksten kunnen tot wenkbrauwgefrons leiden. Het loslaten van een geliefde behoort duidelijk tot hun favoriete thema’s (“Can’t keep hanging on/to all that’s dead and gone”, “Oh let the ashes fly”), maar het merendeel van de tijd lijkt het alsof ze lukraak enkele woorden hebben samen gegooid in de hoop dat iemand er wel een betekenis in kan ontwaren. Gelukkig doet dit slechts weinig af aan de magische trip waarop dit dromerige duo je meeneemt.
Wie nood heeft aan constante verandering en op zoek is naar het nieuwe snoepje van de week, kan dit album gerust aan zich voorbij laten gaan. Wie in plaats daarvan nog ongedwongen kan luisteren naar muziek en de bitterzoete mix van tristesse en hoop over zich heen kan laten spoelen, raden we aan om Bloom tot zijn recht te laten komen, bij voorkeur in de luwte van een grote boom terwijl het zonlicht slechts gedeeltelijk door het bladerdek sijpelt.