In space, no one can hear you scream. Onder die slogan – één van de bekendste taglines aller tijden – werd in 1979 ‘Alien’ op de mensheid losgelaten. Op dat moment was de prent weinig meer dan een monster-in-space-film, geregisseerd door een Ridley Scott die nog maar aan zijn tweede prent toe was (na ‘The Duellists’), en met in de cast een groepje ongetwijfeld getalenteerde, maar grotendeels onbekende acteurs. Sigourney Weaver was twee seconden opgedoken in Woody Allens ‘Annie Hall’ en dat was het wel zo’n beetje. Tom Skerritt was voornamelijk bekend uit tv-series, maar moest zich nog bewijzen als box office draw, en Ian Holm was een Brits Shakespeare-acteur die nauwelijks al op een groot scherm te zien was geweest. John Hurt was zowat de enige die al het een en ander had gedaan, maar zelfs dat beperkte zich tot bijrollen in films als ‘Midnight Express’. Dus nee, niemand die destijds aan ‘Alien’ werkte, kon vermoeden dat ze een klassieker aan het maken waren. Drie rechtstreekse vervolgfilms, enkele rip-offs (de gruwelijke ‘Alien Vs Predators’-serie) en een prequel later, weten we beter. ‘Alien’ werd de SF-horrorfilm waar alle andere mee vergeleken zouden worden.
Heel snel even het verhaal voor wie het niet mocht weten: ‘Alien’ draait rond de bemanning van het vrachtruimteschip Nostromo, dat onderweg naar de aarde is met een lading mineralen. Wanneer ze worden gewekt uit hun hyperslaap, ontdekken ze echter dat ze nog maar halverwege hun reis zijn. De almachtige boordcomputer “Mother” heeft de Nostromo omgeleid naar een ogenschijnlijk verlaten planetoïde, vanwaar er een noodsignaal wordt uitgezonden. Enkele bemanningsleden gaan een kijkje nemen, om er een gecrasht ruimteschip aan te treffen (inclusief de iconische “space jockey”), en honderden eieren, waarin bizarre wezens worden uitgebroed. Eén van de schepsels hecht zich vast aan het gezicht van Kane (John Hurt) en raakt zo aan boord van de Nostromo. De rest is geschiedenis.
In essentie is dat een verhaal dat niet had misstaan in een B-film uit de jaren vijftig: ruimtevaarders zitten opgescheept met een moordzuchtig buitenaards wezen en spelen vervolgens de hele film lang een kat- en muisspelletje met het beest. Zo zie je maar dat het niet over het verhaal gaat, maar over de manier waarop het wordt uitgewerkt. Ridley Scott maakte van ‘Alien’ namelijk een slow burn-thriller, waarvan de eerste drie kwartier integraal worden gewijd aan sfeerzetting en het langzaam aanzwengelen van de plot. Het valt op dat hij nergens expliciet zijn futuristische setting zit uit te leggen: we krijgen geen dialogen waarin de personages op geforceerde wijze aan elkaar vertellen dat ze werken voor de Weyland Corporation, of welk jaar het is, of wat er allemaal in de wereld is veranderd sinds 1979. Scott en scenarist Dan O’Bannon gebruiken die eerste 45 minuten om de wereld van ‘Alien’ op een natuurlijke, zeg maar “organische” manier te introduceren. Er wordt vrij weinig expliciet uitgelegd, maar impliciet zijn we wel mee; we snappen wat voor toekomst Scott voor ogen heeft.
In de praktijk is dat wat je noemt een “used future”. Waar in de meeste science fictionfilms tot die tijd alles er sprankelend nieuw uitzag, introduceerde Scott hier een ietwat afgeleefde toekomst, waarin materiaal net iets te lang moet meegaan (de Nostromo vertoont regelmatig mankementen) en alles zijn beste tijd heeft gehad. Vergelijk deze setting maar eens de shiny toekomst die je kon zien in de ‘Star Trek’-films van die tijd. Scott was niet de eerste om het concept te gebruiken (George Lucas deed dat ook al in ‘Star Wars’, en daarvoor waren er films als ‘Silent Running’), maar hij gaf er wel een tastbare visuele textuur aan. Hij zou het idee van de used future trouwens verder uitwerken in ‘Blade Runner’.
Die langzame opbouw tijdens het eerste deel van de film komt tot een bruusk einde met de beroemde chestbuster-scène, en vanaf dat moment is ‘Alien’ vertrokken voor een claustrofobisch kat-en-muisspelletje dat niet half zo spannend zou zijn als Scott niet eerst de tijd had genomen om sfeer op te bouwen. Tegenwoordig weten we natuurlijk heel goed dat Ripley de heldin van de reeks is, maar voor een publiek van 1979 was dat niet het geval. We krijgen een ensemble-cast van grotendeels onbekende acteurs (niemand onbekender op dat moment dan Weaver), dus het kondigde zichzelf niet vanaf het begin aan wie de obligate sole survivor zou zijn. In tegendeel: als je in ’79 had moeten gokken, dan zou je waarschijnlijk gekozen hebben voor Tom Skerritt, die aanvankelijk naar voren wordt geschoven als charismatische leading man. Ripley, ondertussen, is zeker niet het meest sympathieke personage van de film: ze is een beetje een humeurig kreng, dat constant met de rest van de crew overhoop ligt.
Het feit dat uitgerekend zij het monster overwint, werd in de voorbije 30 jaar tot in den treure geanalyseerd als een feministisch statement. En ergens is dat natuurlijk ook waar: Ripley is geen scream queen die de hele film lang gillend over en weer holt om uiteindelijk met meer geluk dan verstand levend de finish te halen. Ze is proactief, bedenkt zelf plannetjes om de alien te overwinnen en geeft de mannen op het schip regelmatig hun vet. We krijgen geen romance en ze zoekt ook geen bescherming achter de rug van een man. Wie daar echt zin in heeft, kan de gender-kwestie zelfs doortrekken naar het ontwerp van de alien zelf (het creatuur dat door de borstkas van John Hurt barst, is weinig meer dan een penis met tanden), of naar de scène waarin Ian Holm, als moordzuchtige robot, Sigourney Weaver oraal probeert te verkrachten met een tijdschrift. ‘Alien’ heeft wel degelijk iets freudiaans over zich – wat overigens niet verhindert dat Weaver voor de finale dan toch weer wordt opgevoerd in een topje en slipje.
Maar goed, wie naar deze film kijkt voor een psychoseksuele verhandeling, is sowieso met de verkeerde dingen bezig. ‘Alien’ is en blijft een beklemmende, perfect opgebouwde thriller, met een paar klassieke set pieces (Tom Skerritt die door de luchtschachten aan het kruipen is met de alien ergens achter hem, intens!). Visueel is de film trouwens nauwelijks verouderd – een resultaat van de schitterende special effects, maar ook van het ontwerp, dat weerstaat aan de verleiding om de jaren zeventig door te trekken naar de toekomst. De kostuums en kapsels zijn grotendeels neutraal (overalls, ruimtepakken, geen gigantische seventies hairstyles), waardoor de film er niet uitziet als een relikwie van die tijd.
Ergens zullen we toch altijd een nog iets groter boontje behouden voor James Camerons uitzinnige shoot ‘em up-interpretatie van het verhaal in ‘Aliens’. We kunnen er niet aan doen. Maar laat er geen vergissing over bestaan: ‘Alien’ is een terechte klassieker, en nog steeds de beste film die Ridley Scott ooit heeft gemaakt. Tenzij ‘Prometheus’ daar verandering in brengt, natuurlijk.