Het internet als één zattemanscantus waarop muziekblogs om ter luidst hun tegenstrijdige meningen in elkaars en uw gezicht boeren. Welk ander beeld valt er te maken van alle drab die de laatste maanden over Lana Del Rey uitgegoten werd? Op basis van één (1) degoutant sterk nummer. Door dezelfde types die de muziekindustrie anders maar wat graag op de brandstapel zetten omdat artiesten vandaag slechts hypes zijn die de tijd niet meer krijgen om te mogen groeien.
Eerst waren slechts haar lippen fake, vervolgens haar videoclip, vervolgens haar hele imago en ten slotte haar hele verhaal en wezen. Dat nog te verschijnen album was bijzaak. Kijk: een popartiest verwijten dat zijn/haar imago bijgespijkerd wordt, is een paard verwijten dat het vier poten heeft. Wie heeft staan meehuilen met de wolven, mag van elke (pop)artiest op z’n iPod de allereerste foto’s en nummers eens opzoeken. Want dat is het nadeel voor elke artiest die debuteert vandaag: alles van weleer is op internet te vinden. Del Rey is daar heel nadrukkelijk slachtoffer van, te meer omdat ze nog geen “gevestigde waarde” is als een Beyoncé of Rihanna waarvan het opgedolven materiaal heus niet minder “schokkend” is. Maar hé, kijk, ze hebben de tijd gehad om te kunnen groeien.
Net daardoor is die indie hipster community blijkbaar zo op de pik getrapt: Del Rey zou helemaal niet hun lang betrachte DIY meisje zijn dat met “Video Games” een ultiem huwelijkslied voor commercialiteit en authenticiteit had geschreven, maar net als talloze andere popmeisjes (Duffy, Adele…) een doorgewinterd managementteam rond zich hebben vergaard dat de weg naar haar doel feilloos moet uitstippelen. (Tussendoor nog één keer: Et alors?) Meer Rihanna dan Cat Power. Erger nog: iets ertussen in, en dat ligt blijkbaar moeilijk. Del Rey’s doel is een soort succesvolle “gangsta Nancy Sinatra” te zijn, een betrachting die trouwens al doorklonk op het ontzettend flauwe debuut dat ze uitbracht onder haar “echte” naam Lizzy Grant. Born To Die is — zoals ontelbare tweede platen — een muzikale koerswijziging, en dan nog niet altijd zo radicaal: zoek “Yayo” maar eens op op YouTube, nu u toch alles kan terugvinden op internet. Bovendien zou Del Rey de plaat willen heruitbrengen, dus zo “weggemoffeld door haar management” is het toch niet. We schrappen bij deze nog een verwijt.
Eigenlijk is het simpel: op haar eerste plaat klonk ze vooral als een beneden de middelmaat agerende zangeres qua stem én songmateriaal. Op Born To Die krikt ze zichzelf op naar de middelmaat. Al houdt ze de schijn het eerste kwart van de plaat uitstekend op: opener “Born To Die” (dju toch, zo mooi) doet songschrijvers in alle uithoeken des werelds op dit eigenste moment zweten achter hun laptop. En verbindt net als Adele bakvis en meerwaardezoeker. “Off To The Races” legt qua stem de brug tussen haar twee platen, en doet spanning en muziek verraden in de versmelting van droge hiphop uit de Lidl met prachtige zanglijnen en zware synths (die soms zo op Florence + The Machines Ceremonials kunnen). Weet u dan veel dat dat trucje u een half uur en enkele flauwere afleggers later de keel uit hangt. “Blue Jeans” blijft braafjes aan de juiste kant van verteerbare bombast en plant zich middels een vleeshaak van een tempowisseling in uw hoofd. En “Video Games”, tja, u weet wel.
Het probleem is dat de rest van de plaat algemeen gesteld slechts herkauwingen van “Off To The Races” en “Blue Jeans” zijn. Een koe heeft 4 magen, Del Rey 4 songs. Aangenaam verteerbare kost, maar van instant oplossongs als “Radio” en “Dark Paradise” hadden we nooit gehoord als een uitzonderlijk nummer als “Video Games” ze niet over het paard had getild. De (niet door haarzelf of marketeers) gecreëerde buzz heeft ze nog een extra zetje gegeven. “Carmen” is een mooi barok brokje, maar het raakt geen koude kleren. De geforceerde links met David Lynch drijven zo steeds verder weg, al doet Del Rey soms denken aan de blonde Betty uit de eerste helft van “Mulholland Drive”. Aan opduikende verwijzingen naar de triphop van midden jaren negentig mogen niet meer woorden dan een geproest “hallo jongens” vuil gemaakt worden.
Zo kig als ze rappend klinkt (“The National Anthem”), klinken ook haar teksten die plezante camp hadden kunnen zijn, ware het niet dat de verhaaltjes over aangetrokken zijn tot stoere stoute jongens bloedserieus klinken (à la “You’re no good for me but baby I want you”). Het beeld dat Del Rey in haar songs ophangt van de coole chick (die haar sigaret met haar hoge hak op de grond uitduwt, ergens naast de rochel van haar stoere boy), contrasteert anders wel met haar pijnlijke tv-optredens. Daaruit blijkt dat ze dat lage stemtimbre lang niet de baas is. Haar ogen na het beruchte Saturday Night Live-optreden waren die van een Bambi die haar moeder een nog veel wredere dood heeft zien sterven dan de kogel. Niks om zich vrolijk over te maken, zoals al te graag gedaan wordt: Del Rey is totaal niet klaar om voor de wolven gegooid te worden, en de vraag rijst of ze dat ooit zal zijn, wegens gewoon niet getalenteerd genoeg. Geen schande, maar kan voortaan alles in dat perspectief gezien worden?
Zo, de plaat is uit, het stof kan gaan liggen. Wat blijft over: een middelmatige zangeres die twee misdadig mooie en twee goede songs in huis heeft, daaruit een plaat distilleert, live door de mand valt en waar we over drie jaar waarschijnlijk weinig tot niets meer van horen. Zoals ontelbare artiesten vandaag. Die succes nastreeft zowaar, daar misschien een professioneel team voor engageert, en pech heeft dat oude nog zwakkere songs en foto’s uit de tijd voor ze echt succes had “uitlekten” op internet. Zoals bij ontelbare artiesten vandaag. Dus hier ging al die fuzz de laatste zes maanden over, zoals over geen enkele andere artiest sinds Michael Jackson nog ronddoolde op aard’.
Iemand?