Na de oorlog in Irak, blijkt de recente financiële
crisis de nieuwste historische gebeurtenis om door de filmmolen
gehaald te worden. Een teken dat Hollywood op dat vlak alvast
korter op de bal speelt dan vroeger – het duurde goed tien jaar
voordat de Viëtnamoorlog fatsoenlijk verfilmd werd en kleinere
schermutselingen zoals die in Zuid-Amerika en het Midden-Oosten van
voor 9/11 werden zo goed als compleet genegeerd. Met Afghanistan,
Irak en nu Wall Street zijn ze er sneller bij. Drie fronten die
elkaar waard zijn, trouwens – de economische oorlog is dan wel
minder bloederig, maar ze heeft nog veel meer slachtoffers
achtergelaten. We konden de oorzaken ervan volgen – als we
het konden volgen – in onder meer de documentaires ‘Inside Job’ en
Michael Moore’s ‘Capitalism: a Love Story’, Oliver Stone’s ‘Wall
Street: Money Never Sleeps’, de HBO-televisiefilm ‘Too Big to Fail’
en nu het debuut van J.C. Chandor, ‘Margin Call’. Deze nieuwste
toevoeging aan wat we nog net niet het beurscrash-canon kunnen
noemen (hoewel, waarom niet eigenlijk?), zoekt, net zoals al zijn
voorgangers, een evenwicht tussen informatie en vermaak, tussen
helderheid en respect voor de complexiteiten van wat er effectief
gebeurd is in 2008.
Het verhaal draait rond een fictief
investeringsbedrijf, waar wegens besparingen een groot deel van het
personeel op straat wordt gezet. Onder hen bevindt zich
risico-analyst Eric Dale (Stanley Tucci), die kort voor zijn
vertrek een USB-stick met gevoelige informatie doorspeelt aan zijn
jonge collega Peter (Zachary Quinto). Op die manier komt Peter er
achter dat de mortgage based securities die het bedrijf al
enkele jaren lang verkoopt, in de praktijk niets waard zijn, en dat
de zaak, die op papier kerngezond lijkt, dus eigenlijk aan de rand
van het bankroet staat. Het is slechts een kwestie van tijd voordat
de markt tot dezelfde conclusie komt. Een lange nacht van
spoedvergaderingen volgt. Rond de tafel zitten onder meer Will
Emerson (Paul Bettany), de idealistische Sam Rogers (Kevin Spacey)
en grote baas John Tuld (Jeremy Irons). De strategie wijst zichzelf
uit: de securities moeten gedumpt worden, en wel zo snel
mogelijk. De sukkelaars die ze kopen, die hebben dan maar pech.
Met dat alles schetst Chandor een vereenvoudigd
beeld van de praktijken die tot een crisis hebben geleid die nu,
drie jaar later, met vernieuwde hevigheid blijft woeden. Mensen die
er meer van afweten dan ik moeten maar beslissen in welke mate het
allemaal accuraat is. Wat ik wel kan zeggen, is dat de regisseur
sowieso een boeiend drama weet te puren uit die potentieel droge
materie. Chandor heeft zich duidelijk laten inspireren door David
Mamet (en dan specifiek door diens zakenmannentragedie ‘Glengarry
Glen Ross’), en legt het gewicht van de film dan ook volop in de
dialogen. ‘Margin Call’ bestaat in principe uit acteurs die twee
uur lang lopen te praten, en regelmatig een stevige monoloog
afsteken, waarin ze verantwoorden (of expliciet weigeren te
verantwoorden) wat ze doen. Paul Bettany heeft het beste exemplaar:
bovenop het dak van het kantoorgebouw analyseert hij waar hij zijn
2,5 miljoen dollar salaris per jaar aan besteedt – onder andere
150.000 voor een auto, en ongeveer 76.500 dollar aan drank en
hoeren. Zoals hij het uitdrukt: “You spend what’s in your
pocket.” Op de één of andere manier klinkt dat niet alleen als
een coole filmrepliek, maar ook als een feit van het leven als Wall
Street-makelaar. Het maakt in sé niet echt uit hoeveel je verdient,
want je stemt je levensstijl er toch op af. Hoe hoog het bedrag ook
is, je krijgt het wel op, omdat je andere eisen gaat stellen.
Chandor analyseert die levensstijl over een vrij
overtuigende manier, door personages te tonen die constant bezig
zijn met hoeveel iedereen verdient – hoe hoog sta ik op de ladder?
Hoe veel verdienen anderen méér dan ik? – en die zich vrijwel
allemaal schuldig maken aan een rauw soort economisch Darwinisme.
“Er zijn altijd winnaars en verliezers in de maatschappij,” zegt
Jeremy Irons aan het einde van de film. “Altijd al zo geweest. De
hoeveelheid mensen is gestegen, maar het percentage is nog steeds
hetzelfde.” Wat eigenlijk wil zeggen: “We moeten ons niet schuldig
voelen omdat we nog wat verliezers bij maken.” Ik vond het
overigens ook geweldig hoe de personages hun eigen job niet lijken
te begrijpen. Wanneer Kevin Spacey door zijn personeel ’s nachts
terug naar het kantoor wordt gesleurd, zegt hij simpelweg: “Leg het
me gewoon uit in simpel Engels, je weet dat ik geen grafieken kan
lezen.” En Jeremy Irons, dé topman, drukt het zo uit: “Leg de
situatie aan me uit zoals je ’t zou uitleggen aan een kleuter of
een golden retriever.” Ja, die dialogen worden er in gestoken opdat
de filmmakers een excuus zouden hebben om alles aan het publiek uit
te leggen zoals ze dat zouden doen aan een golden retriever, maar
het blijft een leuke toets om te suggereren dat de tovenaars van de
high finance, mensen die ettelijke miljoenen waard zijn,
niet eens hun eigen job snappen.
De fenomenen van Wall Street heeft Chandor dus goed
getroffen. Maar ondertussen voel je ook wel dat hij streeft naar
een soort van dieper begrip van wat heel die financiële wereld doet
draaien. Wat motiveert het allemaal? Oliver Stone ging ook op zoek
naar dat ongrijpbare iets, dat de hebzucht aanwakkert, en hij kwam
uit bij ongebreideld machismo – mannen die als het ware hun
viriliteit willen bewijzen door onder alle omstandigheden méér te
hebben dan de anderen. Wall Street als het toneel voor het ultieme
hanengevecht. Je kunt dat geloven of niet, maar het was op zijn
minst een hypothese. Chandor is minder sensatiebelust dan Stone;
zijn film is veel opzichten minder simplistisch (vooral in het feit
dat hij geen gemakzuchtig onderscheid maakt tussen morele
personages en immorele geldwolven). Maar telkens hij probeert te
peilen naar de dieptes onder de hebzucht, keert hij van een kale
reis thuis.
Wat overigens niet verhindert dat ‘Margin Call’ wel
degelijk de moeite is. De acteurs bijten zich met zichtbaar
genoegen vast in hun dialogen – het moegestreden idealisme van
Kevin Spacey overtuigt helemaal, terwijl Jeremy Irons hier zijn
sappigste schurk speelt sinds hij de stem van Scar leverde in ‘The
Lion King’. Dit is het soort film waarvoor acteurs met plezier een
pay cut aanvaarden, gewoon omdat het hen de kans geeft om
zich helemaal te smijten in enorme lappen tekst, en op een miscaste
Demi Moore na (lééft die dan nog?!), maken ze allemaal dankbaar
gebruik van de gelegenheid.
Het onderwerp moet je natuurlijk liggen, maar wie
er voor open staat, ziet een krachtige praatfilm die zonder
overdreven sensatie en uiteindelijk zonder al te veel te oordelen,
de oorzaken van een enorme financiële en sociale ramp nagaat. Wat
geen slecht resultaat is.