Er bestaan twee types mensen, zij die lezen en zij die niet lezen. En met ‘lezen’ wordt bedoeld: het lezen van boeken, romans en novelles. Soms ook wetenschappelijke literatuur en non-fictie, in zoverre ook die gelezen worden om het lezen op zich en niet om praktische redenen. De lezer leest omdat deze activiteit op zich staat en niet een of ander doel dient.
Het is tot dit type mensen dat Alberto Manguel zich richt in zijn boek De kunst van het lezen. Het boek, in essentie een verzameling essays, heeft twee rode draden, waarvan de ene al besloten ligt in de titel en de andere Lewis Carrolls twee Aliceverhalen betreft. Toch dient opgemerkt te worden dat Manguel heel losjes omspringt met deze draden: zo beperken de Aliceverwijzingen zich grotendeels tot citaten die de verschillende essays voorafgaan, terwijl Manguel ruimer gaat dan het lezen op zich en geregeld (autobiografisch) terugblikt op zijn geboorteland Argentinië.
Hierdoor wordt het moeilijk om binnen De kunst van het lezen een echte thematiek terug te vinden, en blijven de verschillende essays op zichzelf staan. Een eerder oppervlakkige indeling gebeurt aan de hand van acht delen die elk een thema vooropstellen, zoals identiteit en de universele bibliotheek, waarbij opnieuw opvalt dat er weliswaar sprake is van een zekere verwantschap maar dat die qua thematiek nergens echt diep gaat. Een struikelblok vormt dat uiteraard niet; de opdeling in delen helpt de lezer zelfs om gerichter te lezen, aangezien het boek zich niet leent tot het in een ruk uitlezen, maar veeleer nu en dan ter hand genomen dient te worden.
Voor een lange leesmarathon schrijft Manguel immers te hermetisch en doordacht. Zijn stukken die meerdere bladzijden beslaan (gemiddeld tien) vereisen dat de lezer bij de les blijft en vormen kleine universa op zich die zich over het hele literaire veld en zijn kritiek uitstrekken. Opvallend (maar ook voor de hand liggend) is dat Manguel daarbij in het bijzonder aandacht heeft voor de Spaanstalige literatuur. Als Argentijn kan hij uiteraard niet voorbij Jorge Luis Borges, die met drie essays, gebundeld in het deel “Lessen van de meester”, geëerd wordt, terwijl Cervantes’ “Don Quichot” maar één essay toebedeeld krijgt (“Tijd en de droefgeestige ridder”).
Uiteraard komen beide auteurs doorheen het hele boek meermaals ter sprake, zoals uit de uitgebreide en zorgvuldig opgebouwde index blijkt, en vormen ze samen met Homeros (hoe kan het anders?) een van de belangrijkste referenties in het boek. Over de blinde dichter en diens werk spreekt Manguel meermaals, waarbij de vraag in hoeverre Homeros werkelijk bestaan heeft niet ontbreken mag (“De blinde boekhouder”). Naast literatuurgeschiedenis en -kritiek waagt Manguel zich ook aan abstractere reflecties over het lezen en schrijven op zich, bijvoorbeeld in “De computer van Sint Augustinus”, “Een korte geschiedenis van de pagina” of “De stuurman aan wal”.
Net zomin als Manguel aan zijn befaamde landgenoot Borges voorbij kan gaan, kan hij de getekende geschiedenis van zijn land niet negeren in zijn teksten. De maatschappijkritiek verweeft hij ook hier met het ruime thema van lezen en schrijven, al duikt er logischerwijze ook een meer persoonlijke reflectie op in de verschillende essays. In het bijzonder zijn jaren als adolescent vormen mee het geraamte van de essays die alternerend zijdelings teruggrijpen naar het eigen opgroeien (“De dood van Che Guevara”) of er net mee verweven zijn (“In Memoriam”). Hoewel persoonlijker van aard, weten ze net als de andere essays het individuele en alledaagse te overstijgen om zo tot een abstractere en universelere reflectie te komen.
Alberto Manguel is duidelijk een erudiete veellezer voor wie lezen meer is dan zomaar een tijdverdrijf. Literatuur in al zijn facetten vormt voor hem een vertrekpunt om te reflecteren over de wereld en geschiedenis, maar ook over het lezen en schrijven zelf. Het knappe aan zijn reflecties is dat ze nooit pedant of te doordacht overkomen, maar evenmin vulgariserend en simplificerend zijn. De kunst van het lezen is een ode aan het lezen en de lezer, waarbij die laatste nooit onderschat wordt maar net uitgenodigd om zijn of haar tijd te nemen om het geschrevene in zich op te nemen.