In de renaissance was Giorgio Vasari’s Le vite de ‘più eccellenti pittori, scultori e architettori een standaardwerk voor kunstenaars en kunstminnaars. Tegenwoordig, in een tijd waarin historici graag vraagtekens plaatsen bij de juistheid van Vasari’s kunstkritiek, staat de waarde van het werk ter discussie. De betaalbare editie die Uitgeverij Olympus nu van het boek heeft uitgebracht, wil het naslagwerk echter opnieuw op de kaart zetten bij een breder publiek.
Een dikke paperback met de titel De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten klinkt bijna als een schoolhandboek voor studenten kunstwetenschappen. De ruim zeshonderd bladzijden vol tekst zullen de leek inderdaad afschrikken. Voor hen is de rijk geïllustreerde editie, die de uitgeverij simultaan uitbrengt tegen ongeveer het tienvoud van de prijs, allicht een aangenamer alternatief: de beschreven kunstenaars worden immers een stuk aanschouwelijker gemaakt als hun werk rechtstreeks wordt geconfronteerd met wat Vasari erover schrijft. Wie kiest voor de paperback wordt verondersteld ofwel reeds een specialist te zijn op het gebied van de Italiaanse renaissance, ofwel geïnteresseerd genoeg om per besproken kunstenaar het internet te raadplegen op zoek naar representatieve werken. Voor elke lezer zal Vasari’s naslagwerk dus eerder een studieboek zijn dan ontspannende lectuur, hoewel vertaler Anthonie Kee zich de moeite heeft getroost een Nederlands te hanteren dat tegelijk het literaire idioom van Vasari benadert (Kee heeft zo veel mogelijk de lengte en de complexiteit van Vasari’s zinnen in het Nederlands willen behouden) en toegankelijk leest. Een niet geringe opgave, waar de vertaler magistraal in slaagde: De levens leest bij momenten immers als een trein en zuigt de lezer in die mate mee dat het boek af en toe sublieme fictie lijkt.
Maar om welk werk gaat het hier eigenlijk, en wie is de schrijver? Giorgio Vasari behoeft als schilder en architect wellicht weinig introductie. Tal van bezienswaardigheden in Firenze werden door hem ontworpen en ook verschillende van zijn doeken zijn in die stad bewaard. Niet toevallig, want Vasari werkte zich er in de gunst van de Medici-familie, die hem als mecenas levenslang bleef ondersteunen. Daarnaast was de kunstenaar echter ook theoreticus en kunsthistoricus. Hij was ervan overtuigd dat de Italiaanse renaissance met Michelangelo haar hoogtepunt had bereikt en hij wilde de komende generaties kunstenaars onderwijzen in hoe de kunst deze graad van perfectie had kunnen bereiken. In zijn eerste versie van het boek, die hij in 1550 afwerkte, bespreekt hij met dat doel voor ogen chronologisch alle kunstenaars van Cimabue en diens leerling Giotto tot en met de belangrijkste figuren uit zijn eigen tijd. In een tweede versie, die in 1568 voltooid werd, sloot de auteur het boek af met een biografie van zichzelf en herevalueerde hij bepaalde delen uit zijn eerdere editie aan de hand van extra bronnenmateriaal.
De uitgave waar Olympus mee op de proppen komt, omvat een selectie uit beide edities. Henk van Veen, hoogleraar kunstgeschiedenis aan de universiteit van Groningen, destilleerde niet alleen de meest relevante passages uit de originelen (bovendien met oog voor de continuïteit van het boek, dat Vasari als een langgerekte boog opvatte), ook schreef hij een boeiende inleiding die aangeeft hoe Vasari’s boek tegenwoordig moet aanzien worden. Daarna komt Vasari zelf aan het woord in een aantal plechtige voorredes (per “periode”), waarna telkens een tiental kunstenaars biografisch onder de loep worden genomen. Bepaalde figuren zijn door de tijd uitgewist geraakt, maar aan hen besteedt Vasari relatief weinig tekst. Dat ten gunste van iemand als Michelangelo, die het met meer dan honderd pagina’s mag stellen.
Maar is dit aangename lectuur? Ja. Hoewel de moderne mens geacht wordt tijdsefficiënt te streven naar waarheid bij het lezen over historisch feitenmateriaal, is Vasari’s “partijdigheid” zeer genietbaar. Hij bekijkt de ontwikkeling van de renaissancistische stijl als zijnde imperfecte stadia die zouden leiden tot het huidige (in Vasari’s tijd), “definitieve” stadium. Later zou ook de Italiaanse renaissance ingeruild worden voor een alternatief, maar dit boek is geschreven vanuit het idee dat de stijgende curve niet meer stijgen kon. Dit ooggetuigenverslag is dan ook om totaal andere redenen dan de louter historische intrigerend. Zo zijn De levens meer een stilistisch genoegen, en bovendien enorm enthousiasmerend en verrijkend voor wie nog niet honderd procent thuis is in deze materie. Een (goedkoop geprijsde!) aanrader voor wie passioneel met beeldende kunst bezig is.