Goed anderhalf jaar na een eerste editie slaan de Vooruit, Muziekcentrum de Bijloke en het Koninklijk Conservatorium van Gent opnieuw de handen in elkaar voor drie dagen creatieve muziek. De eerste festivaldag toont meteen de ambitie van de organisatie en de diversiteit van het aanbod. En het zou een spektakel worden.
Passen voor Satoko Fujii Ma-Do is in een rechtvaardige wereld eigenlijk een hoofdzonde, maar kijk: dé revelatie van de vorige editie was Colin Stetson, die een volledige zaal het zwijgen oplegde met materiaal dat uiteindelijk op z’n album New History Warfare, Vol. 2 zou belanden. We wilden de kans niet missen om nog zo’n gebeurtenis mee te maken, dus op naar de Domzaal voor het soloconcert van de Finse saxofonist Esa Pietilä. In tegenstelling tot Stetson doet hij het niet met meerdere instrumenten (strictly tenor), laat hij de circulaire ademhaling achterwege en houdt hij zich niet aan vaste structuren. Een ‘gewone’ performance dus, al zou die omschrijving wat respectloos zijn.
Pietilä is immers een begenadigd muzikant, met een redelijk imposante sound (krachtig in het midden- en hoge register, rond en doorrookt in het lage), een grote longinhoud en brede instrumentbeheersing. Zijn improvisaties kwamen er aanvankelijk uit als gulpen: vlugge notenriedels die uitliepen op lang aangehouden noten, en een redelijk associatieve aanpak. Daarbij bleef elk van de vijf stukken redelijk coherent qua stijl en sfeer, maar kreeg je zelden inzicht in ’s mans denkproces. Een eerste stuk speelde hij in een open stijl, alsof hij een opwarmer nodig had. De daarop volgende haalden het meer bij dubbeltonen, eerst naar boven schurend, dan weer naar beneden brommend.
Best wel interessant om aan het werk te zien, maar een overrompeling? Nou nee, daarvoor miste zijn aanpak dynamiek en misschien zelfs wat verbeelding. Het vierde luik, dat opduikend tongue slapping centraal stelde, bleef immers ter plekke trappelen en het duurde tot het slotstuk, dat spontaan “Rumble in Ghent” als titel meekreeg, voor je het gevoel had te horen tot wat de man werkelijk in staat is. Het zou niet eerlijk zijn om opnieuw de vergelijking met Stetson te maken maar zelfs zonder die referentie was het concert van Pietilä een wat lauwe opwarmer.
Andere koek met Henry Threadgill & Zooid. Het is geen overdrijving om te beweren dat deze sfinxachtige figuur tot de belangrijkste nog musicerende artiesten van de avant-garde jazz gerekend kan worden. Hij stond aan het roer van een van de beste jazztrio’s van na de eerste freejazzgolf (Air) en toonde zich de voorbije decennia als een onvermoeibaar experimentalist die genot blijft putten uit het samenstellen van nieuwe bands, doorgaans met excentrieke bezettingen. Een paar jaar na een naar verluidt geweldig concert stond hij er opnieuw met een tot een sextet uitgebreid Zooid, met vaste linkerhand Liberty Ellman (gitaar), bassist Stomu Takeishi, drummer Elliott Kavee, tuba- en trombonespeler Jose Davila en cellist Christopher Hoffman.
Programmator Wim Wabbes sprak in zijn inleiding al over de gelaagde en tegendraads swingende muziek van Threadgill, die ook beschouwd wordt als een van de belangrijkste componisten van de hedendaagse jazz en het sextet zou ook bewijzen dat zijn status meer dan verdiend is. De composities zijn bij momenten erg complex, harmonisch diffuus en ritmisch ongedurig. Kavee lijkt wel drie metronomen te verenigen en vormt samen met de lustig bewegende Takeishi (op akoestische basgitaar) voor een halsbrekend fundament dat er een weigert te zijn. Ook gitarist Ellman, gezegend met een eigenaardig abstracte stijl, blijft een muzikant die soms wat onaangepast lijkt. En dat is meteen wat niet enkel opvalt bij al de muzikanten, maar ook bij de composities van Threadgill.
Bij een eerste beluistering lijkt er een en ander niet te kloppen, en toch voelt het niet ‘fout’ aan. Dat komt door de steeds vernieuwende invalshoeken, waarbij de muzikanten onafhankelijk van elkaar melodielijnen lijken te ontwikkelen die los van elkaar staan en toch op een onverklaarbare wijze geïntegreerd kunnen worden. Zo kreeg je momenten waarbij Davila diep geronk voortbracht op de tuba, Ellman intussen steeds verschuivende patroontjes creëerde en Takeishi loos ging in een ritme dat niet van Kavee kwam. En Threadgill, die stond er het grootste deel van het concert bij, glimlachte wat mysterieus en knikte goedkeurend. Zelf zou hij niet zo veel spelen. In de eerste twee stukken waren zijn interventies op dwarsfluit al even vreemd geplaatst als de bijdragen van zijn kompanen.
Kortom: was hij ooit een muzikant/componist die virtuoos de meest uiteenlopende genres (tango, blues, New Orleans, ragtime, etc.) wist te verenigen in ongedurige freejazz, dan staat hij nu al geruime tijd in een universum met een hoogstpersoonlijke stijl. Een beetje jammer dat we hem niet wat meer als improvisator te horen kregen, vooral zijn korte bijdrages op altsax smaakten naar meer, al was dit concert behoorlijk indrukwekkend in al zijn opmerkelijke tegenstrijdheden: cerebraal en (bij momenten) toch heel toegankelijk, virtuoos en toch niet eigengereid, abstract en, ja, swingend.
Swingen, dat gingen het Hermeto Pascoal Sextet (eigenlijk een septet) ook doen. De bende rond de 75-jarige albino kwam luid taterend vanuit het publiek op en veegde meteen alle nuance uit de Theaterzaal. Alsof ze voor het concert een family pack Red Bull genuttigd hadden, schoten de muzikanten uit de startblokken om het gaspedaal vervolgens niet meer los te laten. Het was een mix van exuberante latin en opgejutte jazz die wordt gespeeld door muzikanten die gewoon zijn om avond na avond dezelfde kermis op te voeren, maar dat blijven doen met een indrukwekkende overgave. Het was, kortom, een concert van excess.
Solo’s waren geen individuele schittermomenten maar He-Man performances die bedoeld waren om de luisteraar boudweg achterover te kwakken. Als zangeres/gitariste Aline Morena zong, dan keelde ze met de hysterie van een viswijf dat net te horen kreeg dat het kraam aan de overkant zijn zootje verkocht tegen dumpprijzen. Idem voor blazer Vinicius Dorin, met wie ze doorgaans samen toonladders op en af rende: zijn spel was technisch haast volmaakt, kleurrijk en energiek, maar het was een uitputtingsslag, zeker door het steeds maar gehaaste drums/percussie-duo dat elk gaatje dichttimmerde met roffels, cimbalengekletter, pottengerammel en geprul met een Hollandse klomp. Pascoal, die pas na een lange inleiding het podium op kwam, vond het allemaal te gek, haalde capriolen uit achter zijn toetsenbord, maakte sprongetjes van contentement en deed iets met een koehoorn en speelgoed.
Amusant, dat wel. Toch voor vijf minuten, want daarna kreeg virtuositeit een air van opschepperigheid, werd gedreven gewoonweg uitsloverig en energiek onnodig druk. De muzikanten speelden, nee, ze raasden alsof ze per noot uitbetaald werden, waardoor het concert het allerbelangrijkste uit het oog verloor: dynamiek en ademruimte. De combinatie van de hoofdingrediënten kan tot feestelijke, opzwepende en sensuele resultaten leiden. Dit had iets van Pacino in Scarface: zonder nadenken dat bakkes in een berg coke bonken en dan maar freaken. Goed om hartritmestoornissen van te krijgen.
Door de wat verschoven begin- en einduren hebben we helaas het laatavondconcert van Electric Barbarian aan ons voorbij moeten laten gaan. Het festival wordt vandaag verder gezet in het Conservatorium van Gent en morgen in De Bijloke. Meer info op de website.