Journalist DIRK STEENHAUT snijdt zich tweewekelijks aan de scherpste kantjes van de rockmuziek.
Liefhebbers van Pinback wachten al jaren met ongeduld op de opvolger van Autumn of The Seraphs, en als we de geruchten mogen geloven zou die er in de loop van 2012 ook daadwerkelijk komen. Maar in afwachting komt Rob Crow, één van de twee spilfiguren, alvast met zijn vierde soloplaat op de proppen. He Thinks He’s People kreeg, niet zonder ironie, de ondertitel 13 Depressing Pophits! opgeplakt, maar laten we u meteen geruststellen: zó erg is het ook weer niet.
We trappen een open deur in als we zeggen dat Crow een productief en veelzijdig baasje is. Om zicht te houden op alle projecten waar de man zich de jongste jaren in vast heeft gebeten, moet je namelijk begiftigd zijn met de kwaliteiten van een heuse detective. Zo was Rob Crow onder meer actief bij — even diep ademhalen — Goblin Cock, Heavy Vegetables, The Ladies, Physics, Optiganally Yours, Alpha Males, Team Sleep en Tingy, en het zou ons geenszins verbazen mochten we nog een paar groepen over het hoofd hebben gezien.
Op het eerste gehoor klinken Crows songs een beetje schetsmatig, maar na herhaalde beluisteringen nestelen de melodieën zich comfortabel in je hoofd en laten ze zich er niet meer wegjagen. Bovendien zorgen de gelaagde instrumentaties ervoor dat je bij iedere draaibeurt nieuwe details ontdekt. He Thinks He’s People klinkt bovendien iets dynamischer en eclectischer dan My Room Is A Mess, Rob Cows vorige solo-cd. De artiest uit San Diego koppelt zijn typische dromerige gitaarsound aan elektronica, wisselt echte beats af met geluiden uit een drumcomputer en refereert afwisselend aan post-grunge en de heldere wavepop van XTC. Tracks als “This Thread”, “Tranked” en “Hangnailed” liggen stilistisch helemaal in het verlengde van het laatste Pinback-opus, maar wanneer Crow zijn akoestische gitaar beetpakt, ontstaan donkere liedjes die niet hadden misstaan op Either/Or, het meesterwerk van wijlen Elliott Smith. De gelijkenis qua sound in “This Thread”, “Pat’s Crabs” en “Purpose” is echt wel treffend, al willen we daar niet over zeuren. Het blijven gelukkig goede songs.
De meeste nummers vloeien organisch in elkaar over, maar dat staat de variatie zeker niet in de weg. “Build” is bijvoorbeeld een rammelende punksong, terwijl het luidruchtig voortdenderende “Locking Seth Putnam In Hot Topic” vage funkinvloeden verraadt. “Scalped” leunt dan weer aan bij de prog-traditie en de fraaie, met meerstemmige samenzang versierde single “Sophistructure”, bevat echo’s uit mathrock. Een alleraardigst plaatje dus, dat de wachttijd tot de nieuwe Pinback probleemloos moet kunnen overbruggen.
Dichter bij huis stuiten we op Fred Lyenn Jacques, een man die we sinds zijn opmerkelijke debuut, The Jollity of My Boon Companion uit 2009, gewoon als Lyenn mogen aanspreken. Met die plaat gaf hij al aan als artiest veel verder te kijken dan zijn neus lang is, een kwaliteit waarmee hij zich meteen onderscheidt van het peloton in het Belgische rockmilieu. Ook op zijn nieuwe ep, Vowels Fade First, laat hij zich weer begeleiden door topmuzikanten uit de New Yorkse downtown scene, zoals gitarist Marc Ribot (zie Tom Waits) en multi-instrumentalist Shahzad Ismaily (vaak te horen op platen van Bonnie ‘Prince’ Billy).
Lyenns nieuwe plaat, die slechts vijf tracks bevat, klinkt vrij rustig en toegankelijk, maar dat neemt niet weg dat de doorsnee radiomaker ze als te avontuurlijk zal percipiëren. De artiest geeft immers de voorkeur aan rauwe emotie en weinig doordeweekse klankkleuren, vertikt het om drums te gebruiken en houdt het bij trage tempo’s en een behoorlijk intense voordracht. In het bezwerende “Above the Sun”, waarin het expressieve snarenspel van Ribot weerwerk krijgt van een bouzouki, ukulele en zelfs een blokfluit, doet zijn stem afwisselend denken aan die van David Eugene Edwards (16 Horsepower, Woven Hand) en Patrick Watson. Ook “One More Time”, waarin een treurende trombone door het klankbeeld loopt, houdt de muziek van Lyenn het midden tussen folk en blues. Aan de basis doet ze erg traditioneel aan, maar qua vormgeving is ze vooral schatplichtig aan geïmproviseerde muziek en avant-garde.
“Lashes”, waar Lyenn het gezelschap krijgt van zangeres Willow Gibbons, klinkt weliswaar verstild, maar zeker niet gepolijst, zoals blijkt uit de bizarre geluiden op de achtergrond. “The Oak” begint als een parlandostuk, maar is voorzien van een spookachtig Mooggeluid en ontwikkelt zich gaandeweg richting noise. Het enige wat minder overtuigende nummer is het theatrale “I Was Told”: uneasy listening met allerlei schraapgeluiden waarvoor de artiest vergeten is een melodie te bedenken. Niettemin bevestigt Lyenn dat hij een van de uniekste en meest intrigerende persoonlijkheden is die momenteel in ons land rondloopt. Doe uzelf een cadeau en ga naar zijn beide platen op zoek. Tenzij u op een Coldplaydieet staat — iets wat we zelfs onze ergste vijanden niet toewensen — zult u zich die aanschaf niet beklagen.
Als u behoort tot de categorie van muzikale avonturiers die zich niet snel laten afschrikken door muziek die vaak als “moeilijk” wordt gedoodverfd, zult u ook aan Evangelista een vette kluif hebben. Dat is het jongste project van de New Yorkse zangeres Carla Bozulich, die tussen 1994 en 1997 samen met gitarist Nels Cline (nu bij Wilco) deel uitmaakte van The Geraldine Fibbers. Die groep versmolt destijds alt.country met punk en blues, maar voordien was Bozulich voornamelijk actief geweest in het industrial noise-milieu. Sinds ze aansluiting vond bij de Constellation-scene in Montréal pakte ze die draad weer op en op In Animal Tongue, haar vierde Evangelista-cd, wordt ze begeleid door leden van Godspeed You! Black Emperor en A Silver Mt. Zion.
De plaat biedt een vreemde mengeling van herkenbare songs, spoken word, improvisatie, drones en studio-experimenten en klinkt tegelijk rauw en gesofisticeerd, elegisch en dreigend. Enerzijds bedient Bozulich zich van de traditie van de murder ballad, anderzijds exploreert ze thema’s waar ook Björk zich op haar jongste cd Biophilia over buigt: de relatie tussen cosmos en aarde, biologie en technologie, het menselijke en het goddelijke, droom en werkelijkheid. Het resultaat omschrijft ze weliswaar als gothic rock, maar naar ons gevoel leunt het wèl dichter aan bij Swans dan bij, pakweg, The Cure.
Nummers als “Artificial Lamb” en “Bells Ring Fire” vallen nog relatief makkelijk te verteren. Elders echter stelt Evangelista met haar tussen spreken en zingen balancerende voordracht, haar repetitieve, soms ronduit primitieve structuren en hang naar dissonantie, de zenuwen van de luisteraar soms behoorlijk op de proef. Dat komt deels omdat ze de auditieve chaos niet schuwt, deels omdat haar teksten voor verwarring zorgen. Vaak weet je niet wie in haar verhalen precies aan het woord komt en tot wie de vertelster zich richt. In Animal Tongue, waarop de relatie tussen vrouw en natuur centraal lijkt te staan, is dus zeker geen plaat die je opzet als achtergrondgeluid. Daarvoor is ze te dwingend en vergt ze teveel aandacht van de luisteraar. Maar wie de nummers gewoon over zich heen laat komen, zal merken dat “Tunnel to the Stars” (met rauwe violen en twee contrabassen), het donkere maar sensuele “Black Jesus” of de gospelblues van “Enter the Prince” toch veel fascinerends te bieden hebben. Carla Bozulich geeft je een idee van hoe Patti Smith zou klinken mocht ze zich wat vaker op het scherp van de snee begeven. Niet iedere excursie is even geslaagd, maar wie artistieke risico’s neemt, gaat nu eenmaal af en toe op zijn bek.
- Rob Crow:: He Thinks He’s People, Temporary Residence.
- Lyenn:: Vowels Fade First EP, Near Gale Records.
- Evangelista:: In Animal Tongue, Constellation.