Al sinds de late jaren zestig maakt Brits regisseur
Ken Loach aan de lopende band sociale drama’s waarin hij, vanuit
zijn eigen left of centre-politieke overtuigingen, meestal
een beeld schetst van de working class en de manier waarop
zij consequent misbruikt worden door de politiek. Hoe ouder Loach
wordt, hoe kolèriger zijn aanklachten tegen oorlog, corruptie en
uitbuiting worden – wat niet eens onlogisch is; de brave man maakt
al zo’n 50 jaar lang films en ze luisteren nog niet. Met ‘Oranges
and Sunshine’ maakt Jim Loach, de zoon vàn, zijn speelfilmdebuut na
jaren lang voor tv gewerkt te hebben. In navolging van zijn
bekendere vader, zocht hij een sociaal relevant onderwerp uit, dat
de Britse (en Australische) regering een veeg uit de pan geeft.
Enfin, “een veeg uit de pan”… Laat ons zeggen: “een zachte tik op
de vingers”. “Een milde berisping.” Zoiets.
Het verhaal draait rond de gedwongen migratie van
jonge kinderen naar Australië, die in de late jaren tachtig aan het
licht kwam. Tussen het einde van de 19de eeuw en 1970 werden zo’n
130.000 kinderen die om verschillende redenen in opvangtehuizen
waren geplaatst, zonder boe of ba op een schip richting Oz
geplaatst, waar ze terecht kwamen in Bindoon, een kamp geleid door
de katholieke lekenorganisatie “Christian Brothers”. Daar werden ze
verplicht loodzware slavenarbeid te verrichten, en kregen ze
fysieke, mentale en seksuele mishandelingen te verduren. Het
contact tussen de kinderen en hun biologische ouders werd volledig
afgesneden, zodat ze als volwassenen geen flauw idee hadden wie ze
nu eigenlijk waren of waar ze vandaan kwamen. De hele operatie werd
uitgelegd als een “goedbedoelde oplossing voor kinderen die door
hun ouders waren afgestaan”, maar maakte eigenlijk deel uit van een
grotere operatie om zoveel mogelijk blanken naar Australië te
brengen, en zo een geleidelijke raszuivering uit te voeren (zie ook
‘Rabbit Proof Fence’, waarin een ander aspect van die politiek
belicht wordt).
Emily Watson speelt Margaret Humphreys, een sociaal
werkster die anno 1987 benaderd wordt door één van de, inmiddels
volwassen geworden, “verloren kinderen”. Het duurt niet lang
voordat ze zich full-time bezighoudt met pogingen om families
alsnog te verenigen, en de overheid zover te krijgen dat ze hun
verantwoordelijkheden erkennen. Het zou nog tot 2009 duren voordat
toenmalig Brits premier Gordon Brown eindelijk formele
verontschuldigingen aanbood.
Loach heeft van zijn filmbewerking van dat verhaal
een eminent eerbiedwaardig project gemaakt. Om een menselijk
gezicht te plakken op het naamloze collectief van 130.000 jonge
slachtoffers, kozen hij en scenarist Rona Munro ervoor om zich te
concentreren op twee specifieke gevallen, die elk één uiterste van
het emotionele spectrum vertegenwoordigen. Jack (Hugo Weaving)
draagt zijn trauma’s elke dag met zich mee, en voelt een enorme
leegte waar de herinnering aan zijn moeder zou moeten zitten
(vreemd genoeg wordt er over vaders zelden of nooit gesproken in
‘Oranges and Sunshine’; het zijn altijd de moeders die gemist
worden). Len (David Wenham) daarentegen, is een succesvol zakenman
die eerder pro forma wil weten wie zijn ouders waren, en zelfs nog
steeds regelmatig contact onderhoudt met de Christian Brothers.
Tijdens één van de sterkste scènes van de film gaat hij, samen met
Margaret, op bezoek bij hen. “Zie je dat zwembad?,” vraagt hij.
“Dat heb ik betaald.” Op die manier kan Loach zowel de gruwelijke
tol van het verleden in de verf zetten, als aantonen dat er anderen
waren die wel degelijk iets van hun leven wisten te maken na
Bindoon.
Als structuur is daar niets mis mee, en op een
oppervlakkig niveau laat ‘Oranges and Sunshine’ zich ook prima
bekijken. Het tempo zit goed, Margaret Humphreys is een
toegankelijk, sympathiek personage, dat perfect geschikt is om als
focalisator van het verhaal te dienen, het is allemaal meer dan
fatsoenlijk in beeld gezet, het verhaal op zich is uiteraard de
moeite om te vertellen, de gebruikte structuur laat zich zeker
verdedigen en er wordt ook goed geacteerd. Emily Watson levert een
ingetogen vertolking in de hoofdrol, terwijl de twee mannen,
Weaving en Wenham, meer dan degelijke support leveren.
Vooral Wenham is indrukwekkend, omdat hij de grootste evolutie
doormaakt. Hij begint als een arrogante rijkeluis die Margaret voor
geen haar vertrouwt, en langzaam maar zeker zie je zijn
kwetsbaarheid en kwade herinneringen naar boven komen – terwijl hij
op een bepaald niveau toch ook altijd een beetje een arrogante
rijkeluis blijft.
Dus ja, ‘Oranges and Sunshine’ is absoluut een goed
gemaakte prent. Het probleem is alleen dat het allemaal zo braaf
blijft. Waar zit die passie? Waar zit dat heilige vuur waar papa
Ken zo berucht voor is? Loach doet heel wat dingen goed, maar hij
doet ze met een gebrek aan urgentie. Als het er op aankomt, kleurt
hij nergens buiten de lijntjes, waardoor je na verloop van tijd het
onprettige gevoel krijgt dat je naar een tv-film aan het kijken
bent. Een tv-film die aangenaam wegkijkt, daar niet van, maar toch
een project dat slagkracht mist. Loach had zich verdomme kwaad
moeten maken, in plaats braaf de feiten af te vinken.
Het mag dan ook niet verwonderen dat de beste
sequens in de film de enige is waarin de regisseur zijn aanklacht
heel even een beetje laat vlammen. Hij monteert drie gesprekken
door elkaar van mannen die destijds in Bindoon zaten, en nu hun
verhaal doen aan Margaret. Struise venten die fysieke arbeid
verrichten en er uit zien alsof niets of niemand hen kan deren,
maar die de tranen in de ogen krijgen wanneer ze terugdenken aan de
stokslagen, het eindeloze werk in de schroeiende zon en de
verkrachtingen die ze moesten ondergaan. De kracht van die scène
schuilt enerzijds in de droge, sensatieloze manier waarop hij in
beeld werd gebracht, maar vooral in het contrast tussen de fysieke
macht van die mannen, en hun emotionele kwetsbaarheid. Meer van dat
soort scènes, en ‘Oranges and Sunshine’ had misschien zijn ambities
kunnen waarmaken.