‘One two three four five six seven / All good
children go to heaven‘: met dit Engelse kinderrijmpje besloten
The Beatles hun ‘Abbey Road’-klassieker ‘You Never Give Me Your
Money’. We weten niet of het de Beatlessong dan wel het bedrijmpje
was, maar het was voor de Ierse regisseuse Alicia Duffy alleszins
inspirerend genoeg om zichzelf de vraag te stellen wanneer een kind
‘goed’ is, of meer nog, in welk levensstadium de poëtische onschuld
van de jeugd gecorrumpeerd wordt door trauma’s, gevoelens en
verlangens. Grote thema’s dus, in een klein filmpje: ‘All Good
Children’ steunt op een klein budget, een minimum aan locaties en
een cast van overwegend kinderen en non-acteurs. Jammer genoeg
bljken het voor Duffy te weinig middelen om haar ambities waar te
maken: haar langspeelfilmdebuut loopt over van de goede
bedoelingen, maar heeft te lijden aan een hoop kinderziektes.
Spilfiguur in dit coming of age-drama is
Dara (Jack Gleeson), een Ierse jongen van een jaar of dertien die
na de dood van zijn moeder samen met zijn oudere broer Eoin (David
Brazil) naar ruraal Noord-Frankrijk verhuist om ginds bij hun tante
te wonen. Vader moet al snel om onduidelijke redenen voor een paar
weken op reis, en aanvankelijk zijn de twee broers op zichzelf
aangewezen, tot ze in de buurt Bella (Imogen Jones, die verdacht
veel weg heeft van de jonge Sissy Spacek) ontmoeten, de oudste
dochter van een in de buurt wonende Engelse familie. Bella hoeft
maar één keer met haar rosse haren te schudden, en Dara valt als
een blok voor haar en haar je m’en fou-attitude. Maar
zoals alle kalverliefdes is ook die van Bella en Dara niet voor de
eeuwigheid bestemt, en Bella verliest al snel haar interesse in
haar buurjongen, waardoor jaloezie en verlangen de jonge
protagonist tot steeds meer onvoorspelbare reacties doet
bewegen.
Met slechts twee kortfilms op haar conto heeft
Alicia Duffy, die zowel scenario als regie voor haar rekening nam,
niet meteen overschot aan ervaring, maar dat is er niet meteen aan
te zien: visueel kan je de regisseuse weinig verwijten.
Slow-motionshots van een druipende kraan lopen (letterlijk) over
van visuele poëzie, en ook de bossen en velden waarin Dara en Bella
gewillig verdwalen, worden met veel aandacht voor esthetiek in
beeld gebracht. Duffy weet waar ze haar camera moet neerzetten en
maakt vooral van de belichting dankbaar gebruik om van twee
verliefde pubers in een grasveld schilderachtige plaatjes te
maken.
Het gebrek aan ervaring is echter wel te
voelen: empathie weet Duffy zelden of nooit op te wekken,
en de personages komen doorheen de hele film nergens echt vanonder
de oppervlakkigheid vandaan. Dat ligt nochtans niet aan de acteurs:
Jack Gleeson (u herkent hem misschien uit ‘Batman Begins’ of uit de
nieuwe HBO-hype ‘Game of Thrones’) is al bij al best behoorlijk als
de steeds meer onhandelbare Dara, en van Imogen Jones kunnen we
best geloven dat ze menig puberhart sneller zal doen slaan.
Motivaties of emoties van haar personages weet Duffy echter niet
duidelijk te maken, waardoor de manipulerende hand van de auteur op
haast Brechtiaanse wijze voelbaar blijft: wanneer Dara een eerste
keer doorslaat en een houtstapel in de fik steekt, kan je je niet
van de indruk ontdoen dat hij dat enkel doet omdat zijn ‘bedenker’
het zo voor hem heeft neergeschreven, en niet omdat hij daar zijn
eigen redenen voor heeft. Het creëert een onnodige en veel te grote
afstand tussen de personages en het publiek, en dat kan een film
als deze, die toch vooral op de emoties en niet op de ratio mikt,
best missen.
Behoorlijk onduidelijk blijft ook de relatie die de
kinderen tot hun ouders en andere volwassenen hebben: enkel van
Bella blijkt dat ze weleens woorden heeft met haar moeder.
Betreffende de ouders van Dara en Eoin moeten we echter het stellen
met een vader die blijkbaar veel reist en een moeder die naar gene
zijde is getrokken. Ook hun tante blijft steeds in de achtergrond.
De keuze om enkel op de wereld van de puberende kinderen te
focussen is ongetwijfeld verdedigbaar, maar het maakt wel dat de
volwassenen, wanneer ze dan toch een rol toebedeeld krijgen, plots
storend saaie personages worden, die alleen lijken toegevoegd te
zijn als tegenspelers voor hun kroost en hun vriendjes en nooit een
eigen rol hebben te vervullen
Daarenboven heeft Duffy ook moeilijkheden met het
tempo van de plot: gedurende het eerste halfuur sleept het verhaal
zich voort, en zit de film met temps mort-momenten. Wat op
zich niet zo erg is, want het geeft Duffy de mogelijkheid om haar
gevoel voor esthetiek te etaleren, maar aangezien enige binding met
de hoofdpersonages doorgaans ver te zoeken is, resulteert het trage
tempo al snel in behoorlijk langdradige en weinig ter zake doende
scènes. En wanneer er eindelijk een echt motorisch moment
plaatsvindt, meet ‘All Good Children’ zich plots een rotvaart aan.
De film klokt af op een uur en twintig minuten, maar het grootste
deel van de echte verhaalontwikkeling vindt plaats in het laatste
halfuur, waardoor Duffy zich moet wenden tot scènes die vaak van de
hak op de tak springen en niet langer de tijd heeft om rustpunten
in te lassen die de kijker de tijd geeft om de handelingen van de
personages even te laten doordringen.
We moeten het Alicia Duffy echter wel nageven: ze
is een filmmaakster met lef, en dat kan in de cinema van
tegenwoordig zeker geen kwaad. In haar debuut kiest ze zelden voor
de gemakkelijkste weg, en hoewel ze geregeld stevig verloren loopt,
hebben wij het gevoel dat er ergens wel een heel mooi filmpje in
‘All Good Children’ had kunnen zitten: jammer genoeg bleek de
regisseuse de ervaring en het geduld te missen om dat mooi filmpje
er ook effectief uit te halen. Maar we weten allemaal dat wijsheid
met de jaren komt, en het zou ons dan ook niet verbazen, mocht de
kwaliteit van haar volgende film evenredig zijn met het talent
waarvan ze op de beste momenten van ‘All Good Children’ blijk
geeft. Uitkijken naar de herkansing.