Journaliste en schrijfster Ann De Craemer trok twee jaar geleden, voor en na de gecontesteerde verkiezingszege van Ahmadinejad, samen met fotograaf Pieter-Jan De Pue door Iran, wat uitmondde in een boek (Duizend-en-één dromen. Een reis langs de Trans-Iraanse spoorlijn) en een fototentoonstelling (Iran op de grens). In Vurige Tong kaart ze, zelfs in tijden waarin het christendom zieltogend op het canvas lijkt te liggen, het spirituele terrorisme van het geloof aan.
De Craemer (°1981) heeft met Vurige Tong geen zendingsdrang op het oog. Verwacht geen bikkelharde ontmaskering van de rigide seksuele moraal, het wijdverspreide misbruik en de corruptie binnen de Kerk of de leugenachtigheid van de Schrift, maar wel een striemende aanklacht tegen de geborneerdheid en kneuterigheid, de onderdanigheid en het gebrek aan ambitie en dromen, kortom, de sorry-dat-ik-adem-attitude van de Vlaam die met zijn kerktorengeest nog steeds gebukt gaat onder een aangepraat zondebesef.
Aanleiding van de tenlastelegging is — in de nacht waarin Obama het olijke duo McCain-Palin afpoeierde — het overlijden van tante Denise (tante nonne) die net na de Tweede Wereldoorlog in het klooster intrad en daarbij haar laatste greintje lust for life van zich af moest schudden. “Ik zag het witverpakte omhulsel van een leven dat nergens toe had geleid”, aldus De Craemer. Daarna laat de schrijfster de lezer meeloeren achter de façade van een onbarmhartige en genotvijandige ideologie die drijft op de existentiële angst van de mens.
De Craemer, zelf opgegroeid in een oerdegelijk en doodbraaf Vlaams gezin, trekt de lezer van bij de aanloop gezwind mee in haar coming of age-vertelling; ze is een zelfbewust individu dat geleidelijk aan doorheeft dat religie en God redeloos mensenwerk zijn met — vooral onder de helpers van de Heer — schijnheiligheid als de deugd bij uitstek.
Vurige Tong, het autobiografische relaas van de impact van het katholicisme in het West-Vlaamse Tielt (een dorp dat zich stad noemt), verzinkt zeker niet in provincialisme: er zijn nog vele Tielten in Vlaanderen, rooms-katholieke bastions waar de Vlaming, zelfs in een geseculariseerde en ontzuilde maatschappij, nooit helemaal van loskomt en waar de omerta nog welig tiert. Waar, in naam van de traditie, baby’s worden gedoopt in aanwezigheid van volslagen ongelovige ouders en familieleden en waar gelovigen op religieuze feestdagen niet wandelen maar schrijden.
Kalotennegorijen met overal zicht op een kerktoren of een kapelletje, waar de lucht van zwartrokken nog te ruiken valt, in een land waar, in tegenstelling tot Duitsland met zijn Kirchensteuer, een kerkbelasting nog steeds geen feit is. Een landsdeel waar CD&V, een partij die al tientallen jaren ethische dossiers blokkeert, nog landslide verkiezingsoverwinningen boekt en waar zelfs in de jaren 90 ongetrouwd samenwonen nog zondig en de (denkbeeldige) kloof tussen katholieke scholen en het atheneum (n’at’ne) hemelsbreed was. Het Tielt van — een zweem melancholie is nooit veraf — de Weekbode, Superette Nopri, een dreupelke voor de facteur en de huiselijkheid van chocomelk en Vitabiskoeken wordt opgeroepen, een stek waar verandering op een schildpaddengangetje voorbijschuifelt.
De Craemer rakelt tevens de onfrisse Vlaams-nationalistische geschiedenis van haar geboorteplaats op met figuren als Cyriel Verschaeve of organisaties als Verdinaso en ook Roger “het was een spelletje, een beetje een relatietje” Vangheluwe (hij was een paar jaar onderpastoor in Tielt) en de godsvruchtige wolf in schapenvacht Godfried Danneels (afkomstig van Kanegem, een deelgemeente van Tielt) worden gelinkt aan de ‘zwijgt en doe voort’-gedragsregel. De schrijfster neemt daarbij veelvuldig de emotionele armoede van de Vlaming op de korrel, vele anekdotes en de karaktertekeningen van naïeve (zuster Adelin, voor wie de oerknal en Darwin totaal onbekend lijken) of hardvochtige (juffrouw Monique) wezens zijn daarbij uiterst herkenbaar.
De Craemer mag in haar afrekening met de kleinheid van haar stadsgenoten al eens in herhaling vallen, ze weet zich vlammend en in sierlijke zinnen af te zetten tegen de pretentieuze, morele superioriteit van soutanedragers, daarbij vaak het wapen van de ironie en bijtende spot (b.v over de beuzelpraat van de Katholieke Charismatische Beweging) hanterend. Het functionele West-Vlaams verleent de roman nog meer echtheidswaarde en de kleinsteedse, in clichés denkende en pratende mens met zijn bij momenten megalomane trekjes en de aandoenlijkheid van zijn mercantiele geest wordt in zijn hemd gezet. De auteur laat ook niet na de misogynie binnen de Kerk en enkele misbruik- en zwijgplichtgeschiedenissen van Tielt voor te schotelen waarbij daders met naam en toenaam worden genoemd.
De gestage verkruimeling van de christelijke religie in Vlaanderen en van haar eigen (fanatieke) geloof is doorheen het boek goed voelbaar. Een vertelling over onze roots en het nooit volledig loskomen ervan. Ann De Craemer spreekt waar anderen zwijgen. Amen.