Een mirakel heeft zich voltrokken op het terrein van Butlins te
Minehead: de wereld slaapt, zelfs om één uur ’s middags. Gelukkig
zijn er de talrijke meeuwen om de holbewoners te herinneren aan hun
alcoholmisbruik van de uren voordien. Een probleem voor velen, want
ze moeten het nog één dag volhouden, en hun investering dan nog
eens rechtvaardigen door in de vuurlinie van de ronkende
luidsprekers te gaan staan. Wat een leven.
Zelfs ik, nuchtere ik, heb het moeilijk op deze zowaar prachtige
zondagnamiddag. Ik word bijna neerslachtig wanneer ik hoor dat
Group Doueh al om 14u zou aantreden. Maar omdat
het echt moet, en ik de humor van een Afrikaans dansfeestje tussen
katerende Britten goed kan inschatten, kam ik mijn nog natte haar
in achterwaartse zin en bereid een hinderlaag voor in Breakwater
Grove.
Op Centre Stage staat een grote meneer, de Jimi Hendrix van de
Sahara. Zijn naam? Doueh. Hierheen gesleurd door de mannen van
Sublime Frequencies (waaronder ook Alan Bishop, bekend van Sun City
Girls). Hij wordt bijgestaan door zijn ‘group’, te weten zijn vrouw
en een trouwe trawant. Het is vooral zijn wederhelft, Halima, die
de show steelt met een wervelende vocale prestatie. De muziek zelf
weet vooral in het begin aanstekelijk te werken, met een meer
traditionele keuze binnen hun instrumentarium. Na enkele songs
wordt echter overgeschakeled op de geprogrammeerde
synthesizer.
Nu moet ik mij toch afvragen wat men in werelddelen gevuld met een
dergelijk rijk assortiment instrumenten eigenlijk heeft aan een
machine die foutloos Westerse melodieën en ritmepatronen schalt.
Soms daagt het in mijn brein dat al deze artiesten, van die
Afrikaanse hoorn tot in de straten van Beirut, een soort wraakactie
gepland hebben, een postkoloniale mop tappen terwijl de dikke
muzieksnob zich een maatje kleiner danst op de flinterdunne
houtvloer van Omar Souleymans muzikale bouwsel. Of misschien is het
gewoon de schuld van de jaren ’80. Ja, dat klinkt al een stuk
veiliger.
Na toch een zeer aandoenlijke set begeef ik mij naar Burger King.
Weet u waarom ik dat nog eens vermeld? Omdat het verdomd
vriendelijke mensen zijn, die medewerkers van Burger King in
Butlins. Ondertussen ontmoet ik Sebastian, die blijkbaar aan het
freeloaden is op de rug van Hayvanlar Alemi (grapje hoor), en
meteen de tweede en laatste Belg is die ik op dit festival zou
spotten. Het gesprek leert mij dat de veiligheid op het terrein te
wensen overlaat; blijkbaar zijn de sleutels voor de chalets niet zo
exclusief als men zou hopen. Het zal dan wel een eenmalig voorval
geweest zijn. En zoals we allemaal weten: hipsters stelen niet, ze
ontvreemden alleen maar.
Angel Deradoorian mocht als volgende slachtoffer
in een zweterig Centre acteren. Ik ging uit sympathie. Dat had ik
beter niet gedaan, want het solowerk van het fijn besnaarde lid van
Dirty
Projectors was eerder slaapverwekkend. De jonge deerne koos
donkere lyrische paden te bewandelen, zonder de eigen stem echt in
de schaal te leggen. Het gevolg was een groep luisterliedjes die
zelden gevoelige plekjes wist te raken en nooit kon overmannen.
Bovendien toonde Deradoorian weinig enthousiasme bij haar
performance. Naar het einde toe hoorde en voelde ik dat er een rauw
rockconcert begonnen was in Reds, dus ik wisselde de slappe koffie
in voor een stoot adrenaline.
Dat rockend feestje kwam op naam te staan van The Entrance
Band (uit te spreken zoals het werkwoord ’to entrance’).
Reds is goed volgelopen voor het viriele trio, vermoedelijk ook
omwille van Paz Lenchantin, voormalig muzikante bij A Perfect
Circle en Zwan, en – naar ik mij laat vertellen – een streling voor
het oog. Bij mijn intrede is de band net begonnen aan een bruuske
cover van ‘A House Is Not a Motel’ (Love); een betere binnenkomer
is moeilijk denkbaar. De rest van de songs kwamen vermoedelijk uit
het debuutalbum van The Entrance Band (“from Space”), mij geheel
onbekend. Ik kan wel melden dat het daar stoomde in Reds; gure
riffs, gespierde drum- en baspartijen en het aanstekelijke
stemgeluid van Guy Blakeslee zorgden voor een onverwacht hoogtepunt
en die broodnodige frisse lucht van een klassieke, scheurende
rockformatie.
Buiten schijnt de zon. In plaats van naar Prince
Rama te gaan kijken besluit ik mijn reeks van onafgebroken
muziek (of aanwezigheid in het entertainment centre)
gruwelijk te doorklieven. Ik trek samen met de bassist van Dent May
naar de bedenkelijke zitgelegenheden nabij Crazy Horse en keuvel
wat met de goedgeluimde stoner over zijn thuisland. Even later
worden wij begroet door enkele dames die hem blijkbaar al eerder op
het festival ontmoet hadden. Ik vertel het stel een willekeurig
weetje; het betreft de Zwitserse stad Kloten en het gelijksoortige
woord in het Nederlands. Altijd een winnaar.
Na een slordig uur zon trek ik opnieuw richting Centre, waar Daniel
Lopatin zijn project Oneohtrix Point Never zal
blootstellen aan mijn haarscherpe kritische zin. Komt-ie: het was
wat vervelend tot ik besloot te gaan liggen. (Na twee dagen waren
de tapijten enigszins plakkerig.)
Sinds mijn terugkeer heb ik enkele malen koffie besteld in België.
Het toont nog maar eens wat voor ’n kleingeschapen volkje wij
eigenlijk zijn. Een ‘small coffee’ in het entertainment centre,
hetgeen mij niet meer kostte dan pakweg in de bar van de Botanique,
kon mij meer dan een uur bezighouden. Toegegeven: je krijgt er geen
koekje bij. Om maar te zeggen: ik was mijn tijd aan het doden tot
Drawlings, zusterlief van Avey Tare (Animal Collective) haar ding
zou doen in Crazy Horse. Ondertussen mocht ik een zekere Heather
gezelschap houden die mij wou uitvragen over blind zijn. Andermaal:
die conversaties ontvlucht je nergens. Zij was ook opzienbarend
door haar bewering al op iedere (Britse) editie van ATP te zijn
geweest. Ze was ook aartsvriendelijk, net als al die andere malle
Butlinsbezoekers.
Eerst nog dit: dat ik naar Drawlings zou gaan, was
gezien mijn liefde voor Animal Collective geen verrassing. De
meeste collega-uitgemergelden gingen echter naar Centre waar
Zomby zijn beats zou laten rollen. Een stamlid der
Britten had mij de dag voordien nog lachend toevertrouwd: “nou ja,
als hij tenminste komt, want hij heeft de reputatie dat niet te
doen”. U raadt het al: hij kwam niet.
Naar ‘de zus van’ gaan kijken, het heeft natuurlijk iets inherent
pervers. Toch kan ik melden dat de dame in kwestie zich een sterke
muzikale presence aanmat, met prachtige, hypnotische drijfsels die
weldegelijk veel van broederlief afkeken. Vooral in het departement
‘vocale effecten’ was de knipoog naar Animal Collective wel erg
duidelijk. Maar ze maakte toch vooral haar eigen ding, eerder
ingetogen in vergelijking met wat de curatoren de dag van vandaag
bezigen. Om de perstrein helemaal op gang te duwen: als afsluiter
bracht Drawlings een nummer met een omgewenteld stukje uit ‘Our
Prayer’ van die alomtegenwoordige Beach Boys. Hebben we dat
genoteerd voor de toekomstige persfolders? Prachtig.
Op Centre Stage speelt zich daarna de perfecte triple-bill af:
achtereenvolgens krijgt het publiek Atlas Sound,
Gang Gang Dance en Animal Collective voorgeschoteld. En ik vond het
blijkbaar nodig om al die tijd vooraan te gaan staan. Tot tegen de
barrière in het geval van Atlas Sound. Daar word ik herenigd met
Joe, de Amerikaan die mijn veilige thuiskomst verzekerde en mij
‘babe’ noemde (wat een vreemde dag). Bradford Cox is in goede doen,
ondanks wat technische foutjes bij het eerste nummer. Natuurlijk
kan hij op veel bijval rekenen bij kanjers als ‘Walkabout’ en
‘Shelia’, en hij is ook diegene die de zaal en masse de
kans geeft om de doden te eren.
Want in feite stond deze ATP in het teken van de muzikale vrienden
die uit het leven gedreven werden. Trish Keenan (Broadcast) liet
een gevoel van enorm gemis achter bij menig muziekliefhebber, en
haar bandgenoot en partner James Cargill werd dan ook in de armen
van het festivalpubliek gesloten. Het maakte de set van Atlas Sound nog
emotioneler dan hij al was, want de eerlijkheid waarmee Cox zijn
songs construeert en zingt blijft diep nazinderen. En dan is daar
plots Ariel Pink met een verjaardagstaart. Wat een achtbaan!
Gang Gang Dance zorgde dan weer voor het meest
uitbundige moment van ATP. De aanstekelijke drums, het
giecheltrutstemmetje van Lizzy Bougatsos en het pure volume
brachten mij moeiteloos aan het huppeldansen, en dat meer dan een
uur lang. Ik zal er maar geen geheim van maken dat ik het nieuwe
materiaal in feite niet zo sterk vind, maar live maakt dat geen
moer uit. Door de overvloedige aanwezigheid van concerten in deze
meimaand hebt u ze vermoedelijk gemist, maar grijp de volgende keer
alstublieft uw kans; een miskoop is onmogelijk.
En dan nog eens Animal
Collective. Ik ben nog eens op de plakkerige vloer
gaan liggen, want het lichaam brulde van neen. Dat krijg je dan als
je mensen uitdaagt tot een ‘We Tigers Dance-off’. Nadien kon ik de
wil niet meer opbrengen om te gaan feesten. Deze editie van All
Tomorrow’s Parties zou er een zonder katers worden, iets waarvoor
ik hoogstwaarschjinlijk wel exclusiviteitsrechten kan opeisen.
Bovendien heb ik op die manier nog een fijne documentaire gezien
over censuur van ‘videonasties’ in Groot-Brittannië.
En zo kwam All Tomorrow’s Parties tot zijn einde. Om zeven uur ‘s
ochtends stond ik op, gooide alles hier en daar in de rugzak en
consumeerde de laatste banaan. Op de bus richting Taunton Station
dacht ik even aan slapen, tot ik stemmen leek te herkennen op de
bank achter mij. Het waren weldegelijk de dames die ik de dag
ervoor nabij Crazy Horse had gesproken. Ook zij konden mijn bestaan
nog plaatsen, met de gevleugelde uitroep: “Oh, Testicleman!”
Live and learn, beste lezer.