Gehaast is Umberto Eco niet, althans niet wanneer het op het schrijven van romans aankomt. Sinds zijn befaamde debuut De naam van de roos (1980) heeft de Italiaanse professor semiotiek slechts zes boeken geschreven, of eentje elke vijf jaar. Al staat daar tegenover dat de brave man net zo goed een indrukwekkende lijst met artikels en non-fictiewerken kan voorleggen, om nog maar te zwijgen over het aantal literaire en historische verwijzingen in zijn romans.
De legende wil dan ook dat Eco moeilijk te lezen valt, een gerucht dat met zijn tweede roman De slinger van Foucault (1988) nog versterkt werd. En hoewel het niet te ontkennen valt dat het boek grotendeels aan elkaar hangt van de samenzweringstheorieën en opsommingen, is het zeker en vast een leesbaar en amusant boek voor wie de rode draad van het verhaal voor ogen kan houden: het is allemaal één grote en pretentieuze grap. Na een kort ommetje langs de renaissance (Het eiland van de vorige dag (1994)) en een hilarische terugkeer naar zijn geliefde middeleeuwen (Baudolino (2000)), leek het erop dat Eco met het semi-autobiografische De mysterieuze vlam van koningin Loanna (2004) zijn laatste fictiewerk neergepend had.
De begraafplaats van Praag is dan ook een aangename verrassing, niet in het minst omdat Eco zich hier opnieuw met een van zijn favoriete speeltjes uitleven kan: samenzweringstheorieën, spionnen en hoe feit en fictie in elkaar overgaan. Het hoofdpersonage met dienst is ditmaal de zestigjarige Simone Simonini: gastronoom, corrupt notaris maar bovenal gewiekst vervalser van officiële documenten. In de roerige 19e eeuw groeit hij op onder de vleugels van zijn antisemitische en diepgelovige grootvader wiens denkbeelden een blijvende indruk op hem maken. Van zijn vader erft hij dan weer een voorliefde voor het feuilleton en een al even diepe haat voor de jezuïeten. Die blijvende afkeer voor deze beide bevolkingsgroepen en de vrijmetselaars die, naargelang de opvatting van zijn grootvader of vader, gestuurd worden door de Joden of de vrijmetselaars, zal de rest van zijn leven bepalen.
Simonini’s talent voor vervalste documenten en zijn gewetenloosheid brengen hem immers onder de aandacht van de Italiaanse geheime dienst die hem als spion inschakelt om het reilen en zeilen te volgen van de rebellenleider Guiseppe Mazzini. Door een samenloop van omstandigheden en machtswisselingen dient Simonini een tijdje onder te duiken in Parijs, waar de Franse geheime dienst maar al te graag gebruik maakt van zijn vele talenten. Hier maakt Simonini van op de eerste rij niet alleen de Commune van Parijs mee, maar raakt hij ook steeds meer betrokken in allerlei samenzweringstheorieën en vervalste documenten rond staatsgrepen en obscure genootschappen die gebrand zijn op de wereldheerschappij. Niet geheel verwonderlijk worden afwisselend de Joden, vrijmetselaars en jezuïeten (vaak zelfs samen) naar voor geschoven als de belangrijkste spelers.
Met de nodige zwier en gevoel voor drama verhaalt Eco het leven van Simonini waarbij het 19e eeuwse feuilleton de blauwdruk vormt (met als bekendste exponent Alexandre Dumas). Het hele boek is opgevat als een verzameling van dagboekaantekeningen van Simonini. Bepaalde episodes worden samengebald door de verteller, die hier optreedt als de ontdekker van het dagboek. Wie vertrouwd is met het genre en zijn belangrijkste schrijvers, herkent zonder twijfel de kunstingrepen en talloze verwijzingen die Eco opnieuw in zijn boek gesmokkeld heeft. Maar ook zonder een grondige kennis van het feuilleton of de historische gebeurtenissen waartegen het boek zich afspeelt, blijft de leeservaring overeind.
Net als in zijn andere werken primeert in De begraafplaats van Praag het verhaal, waarbij Eco de genreoefening treffend in de vingers heeft. De postmoderne en ironische Eco blijft overigens graag spelen met feit en fictie en verleent aan zijn personages bij voorkeur een historische gravitas die zich uitstekend leent voor de soms ongeloofwaardige verhaallijn of vergezochte plotontwikkeling die eigen is aan het feuilleton. De voorlopig laatste worp van tachtiger Eco mag dan wel niet zijn beste werk zijn, als mogelijk literair testament vormt het allerminst een schandvlek op zijn fictiewerk.