Weinig boeken zijn van zoveel historisch belang geweest als De essays van Michel de Montaigne. Als grondlegger van de renaissance in de literatuur heeft de schrijver, filosoof en wetenschapper enkele fundamentele denkwijzen in onze Westerse manier van leven geïntroduceerd. Met een nieuwe, prachtige uitgave van zijn enige werk Essais, een verzameling van 107 essays, kan men daar heden ten dage opnieuw met volle teugen van genieten.
Voor wie zich graag met de etymologie van woorden bezig houdt: het Nederlandse “essay” is eigenlijk een voor de hand liggende verbastering van het Franse werkwoord “essayer”. Het is dus een probeersel, een korte, bedachtzame tekst waarin de auteur een bepaald probleem overdenkt. Het essay wil echter ook stilistisch interessant zijn: het los en ongestructureerd spuien van ideeën kon uiteraard niet het doel zijn van deze tekstvorm. Bij de Montaigne treft de lezer dan ook een uitgekiende “style naturel” aan. De auteur beoogde niet om hoogdravende bespiegelingen op te tekenen, maar schreef eigenlijk dialogen met zichzelf die voor ieder geletterd mens uit zijn tijd goed te volgen moest zijn. Ook in zijn uitzonderlijk vloeiende Nederlandse vertaling heeft Hans van Pinxteren gestreefd naar helderheid en eenvoud, wat De essays perfect leesbaar maakt naar hedendaagse maatstaven.
Maar wie was Michel de Montaigne precies? En wat was het opzet van zijn essays? Daarover is historisch redelijk wat informatie bewaard gebleven. De Montaigne heeft lange tijd gewerkt als jurist, maar keerde zich na zestien jaar af van het beroep omdat hij walgde van de barbaarse praktijken die toen nog voorkwamen, zoals volstrekt onterechte heksenverbrandingen of ander religieus ingefluisterd wangedrag. Hij had het kasteel van Montaigne — dicht bij Bordeaux — geërfd van zijn vader en trok zich terug op het landgoed om zich te wijden aan de studie van de klassieken. Dat deed hij de eerste jaren, maar de chaos van zijn bestaan en de ledigheid van zijn dagen, wreekten zich na een tijdje op zijn gemoedstoestand. Vooral daarom begon de Montaigne zijn overpeinzingen op te schrijven. Uiteindelijk zouden 107 essays bewaard blijven, geschreven over ongeveer 20 jaar tijd en betreffende de meest uiteenlopende onderwerpen.
De vraag is dan of dergelijke ideeën bijna 500 jaar later nog steeds bruikbaar of interessant zijn. Het antwoord luidt volmondig “ja”: de Montaigne heeft zijn essays namelijk niet zozeer als filosofisch handboek willen opvatten, maar veeleer is het een “oefening in het denken” geworden. Dikwijls treft de lezer tegenstrijdigheden aan in wat de Montaigne schrijft, maar de auteur is zich terdege bewust van deze paradoxen en hij speelt ze heel vlot uit. De Montaigne komt dus niet vaak tot een bepaalde conclusie, als wel formuleert hij verschillende zienswijzen over hoe een bepaald probleem kan benaderd worden. Dat doet hij zodanig ongedwongen en op een toon die de lezer zo eenvoudig meeneemt, dat hij onmogelijk voor een dwaze ijdeltuit kan aanzien worden. Ook hier steekt de vertaling zonder de minste twijfel weer een handje toe: Van Pinxteren heeft bijzonder efficiënt vertaald en dankzij de goede, verklarende noten wordt de leeservaring geoptimaliseerd.
De Montaigne is uiteraard niet overal even helder of altijd goed te volgen, maar de amusante toon, de scherpe ideeën, de humor in direct contrast met interessante bespiegelingen…dat alles houdt De essays moeiteloos op de been. Het is een boek dat men niet zomaar in een ruk uitleest, maar wel een lijvige werk voor op het nachtkastje. Een boek dat men om de zoveel tijd nog eens openslaat, om te zien wat de Montaigne denkt over de vriendschap, of over droefheid, of over leugenaars… De volledigheid van het werk is daarenboven intrigerend. Met zijn goeie 1300 bladzijden mag uiteraard ook verondersteld worden dat Essais allesomvattend is, maar dat deze onhaalbare opzet steeds meer bewaarheid wordt, is een verbazingwekkend gegeven.
De essays zijn bekend van reputatie, maar velen komen nooit aan de aanschaf van het boek zelf toe. Nu de ultieme versie bij Athenaeum – Polak en van Gennep op de markt werd gebracht, kan men zichzelf misschien eindelijk verplichten dit standaardwerk in huis te halen. Er is een dubbel nawoord, met een interessante duiding van de vertaler en met een meer reflectieve insteek van de Nederlandse filosoof Afshin Ellian, en het boek is bovenal volledig. Voor wie twijfelt, is bij de eerste pagina al verkocht, want in het voorwoord schrijft de Montaigne: ”Dus, lezer, ik ben zelf de stof van mijn boek; u zou wel gek zijn uw tijd te verdoen met een zo frivool en ijdel onderwerp. Vaarwel dus.” Wie toch de bladzijde omslaat, ontdekt een boek dat je een leven lang als een vriend meedraagt. Onontbeerlijk!