Sound, Roscoe Mitchells debuut uit 1966, was niet enkel een van de eerste wapenfeiten van een nieuwe generatie artiesten die Chicago opnieuw op het voorplan van de moderne jazz en avant-garde plaatste, maar ook van belang omdat het de eerste aanzet was tot het ontstaan van het legendarische Art Ensemble Of Chicago. Dat het inhoudelijk van belang was laat zelfs meer dan vier decennia later nog z’n sporen na.
Mitchell was naar verluidt vanaf het begin al de intellectueel van de bende, iets wat niet enkel veroorzaakt werd door zijn neiging om nauwer aansluiting te vinden bij de moderne klassiek en avant-garde uit Europa, maar ook omdat hij, meer dan een Lester Bowie of Malachi Favors, de meer zakelijke analyticus van het gezelschap was. Hoewel de spontane improvisatie altijd deel uitmaakte van zijn muzikale wereld, draaide het bij hem net zo vaak om schatplichtigheid aan theorieën en structuren, hoe abstract dan ook.
Daardoor is het ’free jazz’-label altijd nets iets minder van toepassing geweest op de man, die weigerde om te kiezen voor makkelijke oplossingen en trouw bleef aan zijn explorerende begintactieken. Ook op Far Side laat hij horen hoe veeleisend, moeilijk te categoriseren en complex zijn muziek nog steeds is. Hij wordt hiervoor ondersteund door The Note Factory, een regelmatig van bezetting en grootte wisselend collectief dat hier bestaat uit twee drummers (Vincent Davis en Tani Tabbal), twee bassisten (Jaribu Shahid en Harrison Bankhead) én twee pianisten (Craig Taborn en Vijay Iyer (ongetwijfeld de meest in het oog springende namen, en beide figuren die al vaker met Mitchell werkten). De zevende man is trompettist Corey Wilkes.
Zo’n bezetting belooft een en ander, en dat wordt ook volledig waargemaakt op deze vijfenzestig minuten durende beproeving, die al in 2007 opgenomen werd in Duitsland. De eerste helft van de opname wordt volledig ingepalmd door "Far Side/Cards/Far Side", een ongemeen boeiende kolos die een en ander over Mitchells carrière samenvat, omdat die verscheiden elementen – free jazz, moderne klassiek, filmische en minimalistische elementen, pure improvisatie – hier zo geslaagd samenkomen.
Het gaat allemaal erg ingetogen van start, met ronkende bassen en lage pianoklanken en voor de rest hoor je aanvankelijk vooral luchtverplaatsingen, hoor je hoe Mitchell en Wilkes in de weer zijn met hun mondstukken zonder er daadwerkelijke noten uit te persen. Het is een en al aanzwellende dreiging en suggestie, met een sax die pas na een stuk of zes minuten écht de kop opsteekt als een lichte misthoorn. Het is een mooi gedoseerde brij die na een tijd terug naar de volledige stilte gaat en plaats maakt voor het spel van Wilkes, die het ensemble helemaal naar de moderne klassiek lijkt te willen trekken.
Halverwege het stuk krijg je te maken met een plotse versnelling, waarbij piano het voortouw neemt en vanaf dan stijgt de intensiteit en het volume. Opvallend is hoe sterk je de band als collectief hoort. Op elk moment is er wel eentje die nieuwe elementen introduceert, maar wat de rest individueel doet, lijkt dan haast niet ter zake te doen: wat je er aan overhoudt is dan ook die gezamenlijke drive, die soms donderende en nerveuze jachtigheid, die bijna aanhoudt tot het einde. Het is een indrukwekkende luisterervaring, maar ook eentje die uiterste inzet en concentratie vergt.
De overige drie stukken volgen een andere werkwijze. Hier wordt de gestaag toenemende en voluptueuze dreiging en de tegen de drones aanleunende stijl ingeruild voor grillige structuren waarbij gecomponeerde elementen en improvisatie elkaar constant opvrijen, met wendingen vol moeilijk te ontwarren knopen, een constant verschuivend spel met ruimte/stilte en een herhaling van elementen die soms willekeurig aan elkaar geplakt lijken, zonder dat er een duidelijk volgbaar ritme (of een puls) aan te pas komt. "Trio Four For Eight" (met Mitchell op fluit in plaats van sax) sluit nauw aan bij z’n voorganger "Quintet 2007 A For Eight", terwijl afsluiter "Ex Flover Five" opnieuw iets filmisch heeft: soms spookachtig en meeslepend, zonder die abrupte wendingen kwijt te spelen.
Avontuur valt er met Far Side zeker te beleven. Tegelijkertijd is het echter ook een loodzware beluistering. Niet omdat het een uur lang blijft voortdenderen, maar omdat het zo’n complex en geconcentreerd (in alle betekenissen van het woord) spel met dynamiek is, waardoor je constant gedwongen wordt om jezelf bij te sturen. Het is een plaat waar je weinig ’soul’, schwung of andere ’lichte’ momenten in vindt, en dat zorgt ervoor dat deze brok ernst (die altijd beter tot z’n recht komt als je het zelf kan meemaken) vooral bestemd is voor luisteraars die het nodige geduld en (misschien ook) de bagage hebben om dit album te appreciëren.