Weinig jazzmuzikanten spreken tot de verbeelding zoals pianist Vijay Iyer dat doet. De negenendertigjarige Amerikaan van Indische afkomst heeft de voorbije vijftien jaar aan een oeuvre gebouwd dat zijn voorlopige hoogtepunt kende met Historicity (2009). Dat album bezorgde hem definitief een plaatsje in het gezelschap van de grote jongens. Het was een commercieel én (vooral) kritisch succes dat misschien wel de doorslag gaf om eindelijk eens een soloalbum op te nemen.
Trioplaat Historicity werd door heel wat belangrijke jazzpublicaties, zelfs enkele van de meest conservatieve, uitgeroepen tot hét hoogtepunt van 2009. Ergens is dat toch wel opmerkelijk, want Iyers stijl, hoewel schatplichtig aan zowat de volledige jazzgeschiedenis, laat zich niet meteen vatten. Of het iets te maken heeft met zijn opleiding (Iyer is doctor in de wetenschappen en heeft enkele graden in de wiskunde en fysica erbovenop) valt niet zomaar te staven, maar soms lijkt het alsof die wetenschappelijke achtergrond doordringt in zijn muziek, die nu en dan soul en groove lijkt op te offeren voor afstandelijkheid, technische perfectie en een haast mathematisch gevoel voor structuur. Het is geen verrassing dat Iyer ook speelde aan de zijde van Steve Lehman, wiens werk soms dezelfde kritiek te verduren krijgt.
Als een pianist een soloalbum opneemt, dan kunnen er verschillende richtingen ingeslagen worden. Ofwel gaat hij zich te buiten aan zijn eigen virtuositeit en maakt hij een stand van zaken op (waar staat de artiest nu?), ofwel kiest hij voor een bredere aanpak, het innemen van een standpunt tegenover de imposante geschiedenis. En dat is zo’n beetje wat Iyer probeert te verwezenlijken op Solo. Het legt enerzijds bloot dat hij van de generatie is die zowel bij klassiekers als minder geloofwaardige bronnen gaat lenen (Michael Jackson en Duke Ellington worden op die manier naast elkaar geplaatst), maar anderzijds probeert het ook een staalkaart te bieden van wat de artiest zelf in de aanbieding heeft. Dat laatste vooral door het middenluik van deze triptiek te wijden aan eigen materiaal.
Die vier composities — goed voor zo’n twintig minuten — worden omringd door andermans werk. Waagde Iyer zich op Historicity nog aan songs van Stevie Wonder en M.I.A., dan opent de plaat deze keer met "Human Nature", een ballad uit Michael Jacksons Thriller (eerder ook al gecoverd door Miles Davis), die hier verrassend ’direct’ gelaten wordt. Het middenstuk varieert op enkele kernelementen, maar van een radicale deconstructie is hier geen sprake. Het dramatische einde blijft daarbij net aan de juiste kant van de meligheid. Vervolgens krijg je een afwisseling van meer en minder expressieve songs. Zijn versie van Monks "Epistrophy" is meesterlijk; soms waanzinnig complex en labyrintisch en hij lijkt constant speldenprikken uit te willen delen.
Broadwayklassieker "Darn That Dream" krijgt vervolgens een meer gedoseerde en gestileerde aanpak, maar heeft wat te lijden onder het explosieve geweld van zijn voorganger en lijkt vooral de ruimte op te vullen tot Iyer zich begeeft aan een (authentieke) interpretatie van Ellingtons "Black & Tan Fantasy". Opnieuw laat hij het experiment grotendeels achterwege en laat hij het ritme en de blues van het origineel intact, net als het aan de "Dodenmars" van Chopin ontleende einde. Tot op dat punt hoorden we een sterke plaat, maar wel eentje die nog dat tikkeltje ontbeert om het een écht interessante plaat te maken. En dat krijgen we dan met het eigen materiaal, dat een grote verscheidenheid laat horen.
De prelude opent met een onheilspellende donderende linkerhand en kan niemand voorbereiden op het grillige parcours van "Autoscopy", notengeklater waarmee hij het terrein tussen Andrew Hill en Cecil Taylor lijkt te willen verkennen. Heeft het aanvankelijk iets van vrijblijvende free jazz, dan ontbloten zich na een tijd toch terugkerende motieven en wordt uiteindelijk heil gezocht bij een meer geremde introspectie. Nog aparter gaat her er aan toe in "Patterns", dat zich na een ingetogen start daadwerkelijk te buiten gaat aan een steeds weerkerend, hypnotisch patroon, waarrond hij een imposant verhaal opbouwt. "Desiring" ten slotte, een track die eerder al verscheen op zijn Blood Sutra, volgt hier de weg van het geschaduwde impressionisme, steeds ontglippend.
Afgesloten wordt met een korte schets van zijn voormalige mentor Steve Coleman ("Games"), een tweede Ellingtonstuk (het vaak gecoverde, maar fris gebleven "Fleurette Africaine") en een eerbetoon aan Sun Ra ("One For Blount"), dat Iyers merkwaardige stijl nog eens laat horen in een verteerbare brok van drie minuten. Een prima stukje, maar geen essentieel onderdeel van een album dat iets korter had gemogen. Solo mist misschien wel de groove van een Jason Moran, de donkere intensiteit van een Craig Taborn en de toegankelijkheid van Brad Mehldau, om er drie generatiegenoten bij te halen, maar het laat bovenal een artiest horen die duidelijk zijn eigen geluid gevonden heeft. Het lijkt voorlopig onwaarschijnlijk dat hij er écht mee zal doorbreken (de plaat is eerder een bevestiging dan een revelatie, en we houden eerlijk gezegd nog het meest van zijn platen met Rudresh Mahanthappa), maar het zal de volgende generatie op zijn minst wat hoofdbrekens bezorgen.
Vijay Iyer speelt op 6 december een soloconcert in De Singer (Rijkevorsel). De dag erna doet hij dat over in de Hnita Jazz Club (Heist-op-den-Berg).