Gewiekste marketingzet: Carl Barât dropt bijna tegelijkertijd zijn autobiografie Threepenny Memoir: The Lives of a Libertine (met een schalkse knipoog naar Die Dreigroschenoper van Bertolt Brecht en Kurt Weill) en zijn titelloze solodebuut op de markt. Laat het u vooral niet tegenhouden om de plaat te leren kennen: ze is verre van geniaal maar wel most charming.
Het 32-jarige jonkie Carl Barât heeft al heel wat watertjes doorzwommen. Samen met Peter Doherty was hij de drijvende kracht achter de sublieme rammelrock van The Libertines, maar na talloze omzwervingen en uitspattingen, paranoia, sloten drank, foute wijven en legendarische ruzies met zijn drugsminnende wapenbroeder volgde de implosie. Doherty maakte daarna twee prima albums met Babyshambles, en Barât leverde, voor hij die band dumpte, met Dirty Pretty Things ook twee platen af: Waterloo To Anywhere (geslaagd met onderscheiding) en Romance At Short Notice (pfff, kom maar eens terug in september). Het lijkt intussen weer koek en ei tussen beide bohemiens, en met de reünieconcerten op de festivals van Leeds en Reading nog vers in het geheugen groeit misschien — u mag nu de adem beginnen inhouden — de hoop op een nieuwe Libertinesplaat. Moge de hernieuwde samenwerking tussen Doherty en Barât een vlammende tandem en geen krakkemikkige trottinette worden.
“Love is a graveyard for nostalgia and trouble”, zingt Barât in het als een wals aandoende “Carve My Name” en dat zal u geweten hebben. Hij schudt een royale portie Herzeleid over de luisteraar uit, helaas met wisselend succes: “So Long, My Lover” — de song is verkwikkend maar u moet er wel de eerder puberale lyrics en melige violen bij nemen — klinkt samen met het fragiele “What Have I Done” bijna als een Marc Almondparodie. De plaat boet ook op het eind aan kracht in. Een plus in “Shadows Fall” is Barâts stem: een song, gezongen om drie uur ’s nachts na een naargeestige breakup en met de nodige hoeveelheid geestrijk vocht binnen handbereik, die er helaas met zijn mistroostige strijkers iets te veel over gaat. Welk mirakel had Serge Gainsbourg weer niet met dit materiaal verricht? “Ode To A Girl” heeft iets te weinig body om een deuk in het gemoed te slaan en het porseleinen, en bijna parlando, “The Fall”, geschreven met The Divine Comedyvoorman Neil Hannon, is een twijfelgeval.
Met sommige nummers zet Barât wel het accent circonflexe op de “a”. “ The Magus” wordt omhoog gestuwd door een opzwepend refrein (“Man can be animals, savages and cannibals”) en heeft pianoloops en guitige synths die lijken weggeplukt uit een soort vaudevillevoorstelling. Ook het lichtvoetige “Je Regrette, Je Regrette” dartelt en bekoort door het angelieke meidenkoortje. “She’s Something” is degelijk in zijn eenvoud — Barât gaf de vooral in de sixties populaire singer-songwriter Scott Walker als inspiratiebron aan — en “Run With The Boys” is zonder meer een goed Dexy’s Midnight Runnersachtig nummer met een aanstekelijke blaassectie en een schelms basje en plus.
“Real dreams are about seeing what others miss. If you have your head in the clouds, you can see more clearly. Maybe this is why so many poets and visionaries die young or drink heavily — it is painful when you can see the truth up close. It can be unbearable.”, schreef de levenskunstenaar Tom Hodgkinson in de slotbladzijden van het prachtige How To Be Idle. Hij verwees hiermee onder andere naar de dichter William Blake (1757 – 1827), die de schade van de industriële revolutie aan Engeland neerschreef en aanklaagde. Nog twee dergelijke nostalgische dromers zijn Doherty en Barât: de hunkering naar Albion, naar een onbedorven Arcadië, een bucolisch Engeland, een onbezorgde jeugd of een ter ziele gegane liefde is nooit veraf, of zoals de Britse libertijn Barât het zich in “The Magus” afvraagt: “Where have all the flowers gone now?”. Tekstueel hoge ogen gooien doet Barât echter niet: hij ontbeert de poëtische bravoure die zijn geestesverwant Doherty op het betoverende Grace/Wastelands tentoon spreidde.
De sound van dit album is grotendeels retro. Verwacht geen gekmakende gitaaronderonsjes en branieachtige energie à la The Libertines maar wel sterke melodieën, aangelengd met een forse scheut pathos. De cri du coeur van Barât is bijwijlen parodiërend, af en toe geforceerd en pretentieus, maar op de keper beschouwd is dit debuut verdienstelijk. En ga nu een kaarsje branden voor het welzijn van The Libertines.