Oliver Stone heeft er een handje van weg om schurken te creëren
die achteraf, al dan niet gewild, uitgroeien tot helden in de ogen
van het publiek. Het meest opvallende geval was wellicht Tony
Montana uit ‘Scarface’ (waarvoor Stone het script schreef): een
gewetenloze moordenaar die kilo’s coke verzet en uiteindelijk
sterft in een apocalyptisch bloedbad, maar ook een lichtend
voorbeeld voor een hele generatie echte en zelfverklaarde
gangsters. Gordon Gekko, de sjoemelende beursgoeroe uit Stone’s
‘Wall Street’, was een ander goed voorbeeld. Bedoeld als een
afschrikwekkend spookbeeld van ongelimiteerd en onscrupuleus
kapitalisme, werd hij daarentegen de poster boy voor zowat
alle hebberige financiële haaien ter wereld. Zijn credo “greed
is good” werd letterlijk genomen. In plaats van mensen af te
schrikken, werd hij opgehemeld tot het te volgen voorbeeld voor
iedereen die snel rijk wilde worden. Gedeeltelijk om dat
heldenimago alsnog recht te zetten, en gedeeltelijk omdat de
huidige crisis er gewoon om vraagt, keert Stone terug naar Gordon
Gekko met ‘Wall Street: Money Never Sleeps’. 23 jaar na de
originele film, en minstens 10 jaar nadat Oliver Stone nog eens een
onverdeeld succes heeft gemaakt, weet de regisseur – in ieder geval
tegen mijn persoonlijke verwachtingen in – de fascinatie van zijn
betere werk opnieuw te vatten. Stone is nog eens in vorm, en dat
was al geleden van… euhm… tja, ‘W.’ was niet slecht, maar
eigenlijk moeten we toch al terug gaan tot ‘U-Turn’, uit ’97.
Shia LaBeouf heeft ditmaal de Charlie Sheen-rol als Jake Moore,
een jonge aandelenmakelaar die werkt voor de bank Keller Zabel, als
protégé van medestichter Louis Zabel (Frank Langella), een oude
haai op Wall Street. Hij heeft een relatie met Winnie Gekko (Carey
Mulligan, de revelatie van ‘An Education’), de dochter van Gordon,
die enkele jaren geleden uit de gevangenis is gekomen en nu een
nieuw leven als schrijver en economisch commentator heeft
opgebouwd.
Jake’s leven verandert wanneer schofterige miljardair Bretton
James (Josh Brolin) er eigenhandig voor zorgt dat Keller Zabel op
de rand van het faillissement terecht komt. Louis Zabel pleegt
zelfmoord, en Jake is op wraak uit. Hij spant samen met zijn
schoonvader om James en zijn bank, Churchill Schwartz, op de knieën
te krijgen. Ondertussen komt de crash van 2008 steeds dichterbij,
een financiële crisis die Gekko voorziet, maar die niemand lijkt te
willen tegenhouden.
Net zoals in de originele ‘Wall Street’, levert Stone een scherp
contrast tussen een relatief eenvoudige intrige enerzijds (Jake wil
zijn mentor wreken door James kapot te maken, that’s pretty
much it) en anderzijds de soms razend ingewikkelde transacties
die deel uitmaken van de aankleding. Om toch maar zijn plaatsje op
de lijst van rijkste mensen ter wereld te behouden, goochelt
Bretton James met hedge funds, doet hij aan
shorting om de prijs van aandelen te beïnvloeden en vreet
hij nog van alles uit waar de meeste mensen in de zaal (waaronder
ondergetekende) de helft niet van zullen snappen. Het punt is
echter dat dat ook niet veel uitmaakt, omdat de onderliggende
verhaallijn altijd zijn kracht behoudt: de wraakmissie van Jake,
aangevuld met Gordons pogingen om opnieuw in contact te komen met
zijn dochter. Dat is een teken van een slim scenario: de film is
niet afhankelijk van zijn complexiteiten. Maakt het echt uit
hoeveel geld er op welke rekening terecht komt en wie er achter
welk nepfonds zit? Uiteindelijk komt het op maar één ding neer:
bankiers nemen enorme risico’s met andermans geld. Ze investeren
bewust in zeepbellen, waarvan ze weten dat die vroeg of laat zullen
barsten, in de veronderstelling dat ze in de tussentijd hun eigen
fortuin zullen kunnen veilig stellen. De verliezen komen later pas,
en zijn meestal voor een ander; voor de kleine investeerders en de
werknemers die zonder job komen te zitten omdat hun bedrijf plots
failliet is gegaan. Stone keert telkens terug naar het concept van
moral hazard: je neemt als bank het geld van je klanten
aan, maar neem je er daarna ook wel verantwoordelijkheid voor op?
Om dat concept te snappen, hoef je de details van de financiële
tovenarij niet per sé te kunnen doorgronden.
Oliver Stone is altijd al een fan geweest van wat je met een
pretentieuze term bildungsverhalen kunt noemen: verhalen
over jonge mannen die met scha en schande leren om een moreel mens
te worden. ‘Platoon’ en de originele ‘Wall Street’ passen duidelijk
in dat rijtje, en in mindere mate ook ‘Born on the 4th of July’ en
zelfs ‘Alexander’. Ook ‘Money Never Sleeps’ volgt dat stramien –
een jonge kerel komt onder de invloed van verschillende mentors en
wordt aan het einde van het verhaal volwassen genoeg om zelf te
beslissen wat er belangrijk is in het leven. Dat is een klassieke
verhaalstructuur, maar ze werkt wel. Gedeeltelijk heeft dat te
maken met een script dat de personages genoeg uitbeent. Gordon
Gekko krijgt meer nuances mee dan in de eerste film, Jake is
interessanter dan Bud Fox destijds in ‘Wall Street’ en zelfs Winnie
is meer dan zomaar het obligate vriendinnetje van de held – het is
wellicht de eerste keer sinds ‘Heaven and Earth’ dat Stone de
moeite doet om een sterk vrouwelijk personage te creëren, en, tegen
de verwachtingen in, slaagt hij daar wonderwel in.
De acteurs staan ook stevig in hun schoenen: Michael Douglas
houdt ergens wel vast aan zijn vertolking van 1987, maar voegt ook
een extra kwetsbaarheid toe, die opvallend geloofwaardig lijkt.
Shia LaBeouf lijkt met deze prent zijn overstap naar volwassen
films te willen forceren, en legt een aardige intensiteit aan de
dag. Ik ben nog steeds niet z’n grootste fan, maar nu ben ik alvast
bereid om hem het voordeel van de twijfel te gunnen. Carey Mulligan
bevestigt de belofte van ‘An Education’ met brio, en Josh Brolin
blijft zich verder ontwikkelen tot één van de interessantste
karakteracteurs van het moment.
Waar ‘Money Never Sleeps’ toch punten verliest, is vooral in z’n
wat al te opzichtige symboliek (letterlijke zeepbellen drijven om
de zoveel tijd het beeld in, als metafoor voor de financiële
zeepbellen waar het verhaal rond draait, ahaa!) en vooral met z’n
ongeloofwaardige einde. De finale van de film wordt te snel
afgehaspeld, en leidt tot een morele loutering die niet overtuigt.
De montage tijdens de eindaftiteling is zelfs ondraaglijk
schmaltzy.
Niet dat dat u moet tegenhouden om toch te gaan kijken, want
voor het overgrote deel van z’n razendsnel voorbij flitsende 136
minuten, is ‘Money Never Sleeps’ een scherp drama vol memorabele
momenten. (Jake die aan James vraagt: “Hoeveel geld wil je
eigenlijk hebben, wat is het bedrag in je hoofd?” Waarop James
antwoordt: “Méér.” Een instant classic!) Yup, de zomer is
gedaan, goede films mogen weer, en Oliver Stone heeft net bewezen
dat hij die nog steeds kan maken.