Richard Thompson is een van de allergrootsten. Er is eenvoudigweg geen andere beoordeling mogelijk voor deze artiest, die eind jaren zestig de Britse folkrock hielp oprichten met Fairport Convention en in de vier decennia erna een van de meest indrukwekkende en (vooral) consistente oeuvres uit de rockgeschiedenis bij elkaar schreef. Dream Attic is het zoveelste hoogtepunt in een gruwelijk ondergewaardeerde carrière.
Toegegeven, Thompson is geen obscure figuur, maar hij wordt al te vaak over het hoofd gezien als de kanonnen ter sprake gebracht worden. Maar als we even de staat opmaken van zijn generatiegenoten, die we makkelijkheidshalve ‘de zestigers’ zullen noemen, dan is er geen enkele die nog dezelfde frisheid, spitsheid en diversiteit aan de dag legt als Thompson. Ze maken te weinig platen (Bowie, Randy Newman, John Cale), te veel (Neil Young), een onsamenhangend allegaartje (Lou Reed) of betrouwbare, maar zelden verrassende albums die duidelijk het product zijn van een gerespecteerd artiest-op-leeftijd (Dylan, Ray Davies, Paul McCartney). Robert Plant maakte zopas een goed onthaalde plaat, maar dan wel met andermans songs. Ook eentje van Thompson. En dat is nog niet alles.
Thompson is een onnavolgbaar songschrijver en verhalenverteller. Qua spitsvondigheden moet hij amper onderdoen voor de Grote Dylan, terwijl zijn combinatie van bijtende humor en fijnzinnige portrettering enkel geëëvenaard wordt door Randy Newman. En als we dan toch bezig zijn: Thompson is een grandioze gitarist en bewijst dat op geregelde tijdstippen. Dylan mag dan wel het mythische janusgezicht van de rock zijn (als een Hugo Claus-figuur blijft hij z’n onhebbelijkheid en onaantastbaarheid cultiveren), Thompson is als muzikant veruit superieur. Dat werd ten overvloede getoond tijdens zijn 1000 Years Of Popular Music-project, zijn soundtrack voor Werner Herzogs Grizzly Man, en ook op Dream Attic, een liveplaat waar enkel nieuw materiaal op te horen valt – nieuw materiaal dat soms van een duizelingwekkend niveau is.
De Thompson die op Dream Attic te horen is, is de Thompson die na de split met Linda meteen terugsloeg met Hand Of Kindness (1983), de Thompson die een van de genegeerde rockklassiekers van de jaren negentig maakte met Mirror Blue (1994) en de eeuw groots afsloot met Mock Tudor (1999). De voorbije paar albums waren zonder uitzondering sterk, maar Dream Attic piekt hoger. Opnieuw krijg je een staalkaart van zijn kunnen, van hilarisch venijn (zoals in de opgewekt klinkende Wall Streetsatire “The Money Shuffle”, dat klassiek van start gaat met “I love kittens / and little babies / Can’t you see / that’s the guy I am?”), pure pop en aanstekelijke folkrock (“Big Sun Falling In The River”, “Haul Me Up” en “Bad Again”, dat zo mee kan met oldies “I Feel So Good” of “Tear Stained Letter”) tot ingetogen ballads en ouderwetse folksongs.
Een aardige hap wordt hier ingenomen door songs die resoluut teruggrijpen naar de traditie en het verhalende. Deze nummers, die stuk voor stuk met geduld en zin voor detail geboetseerd werden, laten horen dat de man als geen ander pastoraal klinkende epossen kan schrijven over vergeten figuren, verloren vrienden, outcasts en andere klassieke folkthema’s. “Among The Gorse, Among The Grey” en “Here Comes Geordie” (naar verluidt een sneer aan het adres van Sting) neigen sterker naar de folkkant die ons nooit zo aansprak als zijn singer-songwritersongs, maar dat talent komt dan weer tot uiting via de elegie “A Brother Slips Away” en het zalvende “Stumble On”: songs die een tijdloze waardigheid uitstralen.
Als we later gaan terugblikken op deze plaat, dan zal het vooral omwille van het gitaarwerk zijn. In zowat elke song vallen prachtige momenten te rapen, voorbeelden van Thompsons meteen herkenbare, secuur gedoseerde stijl. En als hij zich dan eens volledig laat gaan, dan valt pas op hoe sterk zijn stijl afwijkt van de in de blues gedrenkte capriolen van zijn generatiegenoten (hoe lang is het trouwens geleden dat Clapton nog een plaat maakte die iets toe te voegen had aan zijn oude werk? 25 jaar? 30?). “Crimescene” is niet minder dan een absoluut hoogtepunt in ’s mans oeuvre, een duistere, dreigende song die teert op prachtig samenspel tussen de artiest en z’n begeleidingsband.
En als de song na een onheilszwangere opbouw uit z’n voegen barst, na zo’n drieëneenhalve minuut, dan krijg je de gitaarsolo van het jaar te horen: een verwrongen brok emotie, jankend en sleurend en machtig huilend, de krop in de keel. De gitaar als verlengstuk van de muzikant. In handen van Thompson is het begrip ‘gitaarsolo’ opnieuw iets om met respect uit te spreken. Bijna even goed: afsluiter “If Love Whispers Your Name”, dat gerust een minuut of tien langer had mogen duren. En dan is er nog “Sidney Wells”, met z’n struikelende ritme, hysterische sopraansax, zinderende viool en hoekige gitaarsolo, die heen en weer botst tussen folk, ethnogroove, Television en pure extase. Dit is niet het product van een zestiger die op z’n lauweren rust, maar van een muzikant op de piek van zijn kunnen, die resoluut kiest voor grootse expressie, virtuoze bevlogenheid. Die zeven minuten zijn gewoonweg veel te kort.
Je zou kunnen zeggen dat Dream Attic met z’n 73 minuten te lang is, of dat er een trage of twee te veel op staan, en daar is iets voor te zeggen. Als de man had kunnen afklokken binnen het uur en het gemiddelde tempo iets de hoogte in had kunnen jagen, dan had deze plaat een directere impact gehad. Maar dan luister je naar die dertien nieuwe songs en besef je dat je er geen enkele van had willen missen. En dat kan alleen maar betekenen dat je te maken hebt met op z’n minst een klein meesterwerk, wars van luie toegevingen of goedkope experimentjes die binnen vijf jaar achterhaald klinken. Anno 2010 slaagt Richard Thompson er nog steeds niet in om z’n talent te verspillen. Eat that, Bawb.
Naast de reguliere versie van het album is er ook een Limited Edition 2CD, die ook de akoestische demoversies van de songs bevat.