Met het overlijden van José Saramago op 18 juni nam de Europese literatuur afscheid van een van langstlevende (hij werd 87 jaar) maar ook productiefste schrijvers. Saramago pende zestien boeken bij elkaar en schreef daarnaast ook poëzie, kronieken, theaterstukken en dies meer. Bovendien bleef hij tot aan zijn overlijden actief schrijven, met een laatste werk dat vorig jaar verscheen.
Met De tocht van de olifant, zijn voorlaatste (en laatste vertaalde) werk, bewees Saramago dat hij op gezegende leeftijd nog niets van zijn talenten of idealen verloren had. De befaamde communist en atheïst blijft vasthouden aan zijn stijl en thema’s, waarbij een zekere minzame spot steeds om de hoek loert. Voor dit korte verhaal liet Saramago zich inspireren door enkele historische feiten: in 1551 besluit Dom João III, koning van Portugal, om bij wijze van huwelijksgeschenk een olifant te geven aan zijn neef Maximiliaan van Oostenrijk.
Het verhaal start in Lissabon, waar koning João III besluit om de olifant weg te schenken en eindigt een tweehonderdtal pagina’s verder, wanneer de olifant in Wenen overlijdt. Deze historie vormt voor Saramago een dankbaar excuus om te filosoferen over machtsverhoudingen, identiteit en zelfs ontworteling. De belangrijkste personages in het boek vormen dan ook de olifant Salomon en diens kornak Subhro. Als buitenstaanders binnen een formele en autoritaire maatschappij (waar de wil van de vorst wet is) zijn ze de gedroomde objectieve getuigen.
Toch vertrekt het verhaal niet vanuit het standpunt van een van beide, Saramago is de alleswetende verteller die naargelang het verhaal dit vraagt, zijn overkoepelende positie verlaat om op te treden als een van de romanpersonages. Naast Subhra en Salomon, die nergens als een persoonlijkheid naar voren komt, neemt ook de commandant van de ruiterij, die de olifant op zijn tocht begeleidt, een belangrijke rol in het verhaal op. Als vertegenwoordiger van de macht ziet hij zich gedwongen niet alleen op vriendschappelijke voet te staan met de kornak, maar zich ook te schikken naar de luimen van de olifant.
Het dier laat zich namelijk door niemand gebieden, ook niet door de aartshertog, zo zal later blijken, wat Saramago tot mild spottende opmerkingen verleidt rond hoe zelfs de grootste macht zich dient te schikken naar de (redeloze) natuur. Opvallend daarbij is dat Saramago weliswaar nog sympathie opbrengen kan voor de commandant en deze als een rechtschapen en plichtsgetrouwe man afschildert, terwijl hij voor de aartshertog duidelijk minder lovende woorden heeft. Met de eerste weet Subhra zelfs een vorm van vriendschap op te bouwen, waar Maximiliaan van Oostenrijk in de kornak, die hij zonder omwegen tot Fritz omdoopt, veeleer een noodzakelijk aanhangsel van de olifant (die de naam Soliman krijgt) ziet.
Maar niet alleen het wereldse gezag ontgeldt het in dit verhaal, ook de kerkelijke macht krijgt er van langs. Zo mag blijken uit de theologische gesprekken die de commandant en de nochtans gedoopte kornak voeren enerzijds en de vraag van een gezant van de basiliek van Sint-Antonius (Padua) aan Fritz (Subhra) anderzijds. Deze gebiedt de olifant te laten knielen voor de basiliek, om aldus de macht van God over alles wat leeft te bevestigen. Zonder ooit duidelijk partij te kiezen of uitgesproken (atheïstische) visies naar voor te brengen, hoeft er weinig tussen de regels gelezen te worden om te beseffen hoe ook hier Saramago een flinke neus naar het gezag zet.
De tocht van de olifant vormt het zoveelste bewijs dat Saramago ook na zijn befaamde roman Stad der blinden en de daaropvolgende Nobelprijs een te lezen auteur bleef. Zijn vergevorderde leeftijd deden geen enkele afbreuk aan zijn talenten als verhalenverteller en stilist. Het verhaal is een minzame, zachtmoedige parabel die een niet-alledaags historisch gegeven als uitgangspunt neemt voor een humoristische maar ook ontroerende reflectie op hoe de machtige en machteloze binnen de grenzen van zijn vrijheden leeft.