Juni. Voor de meesten betekent dat: bekomen van het concertvoorjaar en de festivalzomer voorbereiden. Niet zo in Aalst, waar in samenwerking met de Opwijkse Nijdrop gezorgd werd voor een minifestival met enkele kleppers op de affiche die een publiek op de been brachten dat hip en heet genoeg was om de schaal van Scoville tilt te doen slaan.
Wat wil je dan ook? Met Wolf Eyes hadden de organisatoren immers een van de undergroundlievelingen van het voorbije decennium in huis gehaald, een stelletje ultraproductieve geluidsterroristen dat nog steeds garant staat voor compromisloze noise met een arty hoek af. Maar voor het zo ver was, eerst Vom Grill, zoveelste project van Ultra Eczema-opperhoofd Dennis Tyfus, die met z’n bezopen kameraad de luchtige kant van de avantmedaille belichtte. Infantiel wauwelen en gorgelen in een microfoon en die geluiden vervolgens bewerken met een resem effecten, het is iets dat zo’n 15 minuten grappig blijft. Gelukkig hadden de twee dat zelf ook begrepen. Hulde!
Bij het begin van het optreden van Sic Alps was de eerste gedachte wat die doorsnee rockers daar in hemelsnaam stonden te doen, maar dat werd snel bijgestuurd. Bijster origineel is hun stijl niet en experimenteel kan je hen bezwaarlijk noemen, maar de van een duo tot een trio uitgegroeide groep pakte uit met een aanstekelijke mix van ontbeende garagerock à la The Cramps (met die forse reverb op de zang), sixties psychedelica en een toets moderne noiserock. Gestroomlijnde songs, soms schijnbaar half afgewerkt, werden afgewisseld met meer gespierde varianten die soms opgevuld werden met indrukwekkende gitaaruitbarstingen. Geen revelatie, maar zeker ook geen teleurstelling. Sic Alps is het soort band dat er altijd wel bij kan.
Hoge verwachtingen voor supertrio Rangda, en die werden volledig ingelost. Wat wil je ook met zo’n line-up: gitaristen Ben Chasny (Comets On Fire, Six Organs Of Admittance), Sir Richard Bishop (o.a. Sun City Girls) en all-rounder en drummachine Chris Corsano, die intussen vermoedelijk een buitenverblijf in België heeft. Op papier beloofde het een extatische aanval van psychedelische trips en dat werd het ook. Ongeveer toch. Waar de groep mee van start ging was immers voldoende om de helft van het zaaltje haast tegen de vlakte te slaan: een furieuze lap teringherrie, met vooral een maniakaal kloppende Corsano, die vooral deed denken aan de overrompelende passage van Small Silence op het Sonic City-festival vorig jaar. Woest, hard en dodelijk efficiënt uitgevoerd.
Van daar ging het meer de breedte in: er was een ingetogen en aftastend stuk, een jam met een Latin-draai eraan en enkele songs (inclusief de indrukwekkende afsluiter) die mooi de troeven van de band lieten zien: het bluesy spel van Chasny dat constant de grens met noise aftast, de eclectische stijl van Bishop, waarbij oosterse geluiden, rock en free jazz in de blender gegooid worden en dan natuurlijk het energieke precisiewerk van Corsano, die intussen is uitgegroeid tot een vaste waarde binnen de experimentele muziek. De focus waarmee de drie musiceerden was ronduit indrukwekkend (heel even klonken ze als Motorpsycho die Television coverde) en de lat werd dan meteen ook erg hoog gelegd voor het afsluitende trio.
Nochtans doet Wolf Eyes niet aan verwachtingen. Evenmin aan latten. Het trio staat er steeds met een couldn’t care less-attitude en heeft in de loop der jaren een stijl, sound en reputatie opgebouwd die incontournable is. De verschrikkelijk lelijke decibelkots van de band is niets voor als je vermoeid bent, want er staat je steeds een smerig gerecht te wachten dat enkel Wolf Eyes kan serveren. Er zijn wel een aantal mogelijke vergelijkingen (Swans, Throbbing Gristle, Merzbow en andere noisepioniers, bijvoorbeeld), maar de manier waarop de band met textuur, volume en sfeer blijft rotzooien is wel meteen herkenbaar. De set ging wat vrijblijvend en, naar hun normen, ingetogen van start, al zou de brij geleidelijk aan voller worden.
De maniertjes van Nate Young zijn nog steeds van twijfelachtig kaliber (oversturingseffecten en volume leken soms ongeïnspireerd gezwets en een makke performance te maskeren), maar binnen het totaalgeluid van de band werkt het wel. John Olson (knopjes, sopraansax, zelfgemaakte instrumenten) staat er nog steeds bij als een foute gay lord, terwijl gitarist Mike Connelly volledig lijkt op te gaan in z’n gitaarnoise. Neem je ze apart onder de loep, dan zijn het stuk voor stuk songs die cohesie lijken te missen, maar die in de context van zo’n concert wel zorgen voor een haast hypnotisch effect. Dit zou het luidste Netwerkconcert worden. Daar geloven we eigenlijk niks van (einde 2009 ging Borbetomagus immers nog een paar stappen verder), al bereikte de band na een uur wel een lawaaimuur die zijn reputatie eer aan deed.
Daarbij viel de appreciatie vooral af van wat je verwacht van Wolf Eyes. Wij vonden het best boeiend, maar hadden het gevoel dat de band met de handrem op speelde en tot sterkere dingen in staat is. Anderen liepen na het concert dan weer rond met fonkeloogjes die weinig goeds voorspelden. Een consensus over Wolf Eyes zit er voorlopig nog niet in en misschien is dat wel de best denkbare reclame.