Trek uw mooiste kamerjas aan, nestel u in uw comfortabelste fauteuil en schenk nog snel een bel cognac in alvorens bij het genoegzaam knetteren van een haardvuur een klassieke roman open te slaan of een licht filosofisch werk, want Neil “The Divine Comedy” Hannon heeft een nieuw album uit, tjokvol barokke pop en speels-ironische bespiegelingen.
Neil Hannon is geen mens voor de 21e eeuw, de vraag mag zelfs worden gesteld of hij er wel een was voor de 20e eeuw. Sinds Absent Friends uit 2004 is The Divine Comedy bovendien Neil Hannon en vice versa zodat ook de vraag mag worden gesteld of The Divine Comedy wel een band voor dit tijdperk is. Met zijn flair voor bon mots, understatements en mild ironische opmerkingen blijft de natuurlijke biotoop van de Ierse Hannon de met uitsterven bedreigde gentleman’s club terwijl zijn muziek weliswaar aanleunt bij popmuziek maar veel beheerster en beleefder klinkt.
Vorig jaar leidde dit nog tot de gelegenheidsband The Duckworth Lewis Method (Hannon en gelijkgestemde ziel Thomas Walsh van Pugwash) en een titelloze conceptplaat rond cricket (!) die niet veraf stond van het The Divine Comedy-geluid maar ook minder geladen klonk. Met Bang Goes The Knighthood, het tiende album van de band, kiest Hannon weer voluit voor het volle, barokke geluid eigen aan The Divine Comedy. In tegenstelling tot het vorige album, Victory For The Comic Muse uit 2006, laat Hannon het bitterzoete hier minder primeren op speelse toetsen en vallen knipogen naar balzalen en kermissen in de muziek te ontwaren.
Zo is er het vrolijke “The Complete Banker” dat de kredietcrisis en hebzuchtige bankiers op een walsend carnavalesk popnummer hun bekentenissen laat afleggen: “Maybe this recession is a blessing in disguise. We can build a much, much bigger bubble next time.” De vileine toon van de tekst is verrassend, in het bijzonder daar Hannon zich normaliter op een spottender toon uitlaat, zoals in het titelnummer bijvoorbeeld. De song, een klein poppareltje dat subtiel de pas versnelt en inhoudt, schetst subliem onderkoeld hoe weinig nodig is om een zorgvuldig opgebouwde carrière van liefdadigheid en klassenbewustzijn teniet te doen en de belofte van ridderschap uit te wissen.
Zoals steeds weet Hannon feilloos aan te voelen naar welke arrangementen de song snakt. Neem nu het idyllische “Island Life” dat de (contra)bas- en gitaarpartijen zo weggeplukt lijkt te hebben van zomerse stranden, met strijkers die loom grappend in de schaduw blijven. Het melancholische “When A Man Cries” wentelt zich op zijn beurt in zijn eigen droefheid, al aanvaardt het net zo goed enige uitbarstingen en rijkere arrangementen alvorens in mineur te eindigen. Het nummer contrasteert sterk met het zomerse uptempo “Neopolitan Girl” dat zich bewust van de eigen schoonheid voorbij flaneert.
Bang Goes The Knighthood is dan ook vooral een goedgemutst album geworden waar de rijke poptraditie als een ode aan het leven mag worden beschouwd. Met “At The Indie Disco” daalt Hannon zelfs af in muziektempels uit de jaren negentig waar Britpop koning was, al weigert hij — noblesse oblige — de strijkers te weren. Zijn forte ligt per slot van rekening in de “pure barokpop” van ondermeer “The Lost Art Of Conversation”, “I Like” en “Down In The Street Below” waarbij hij zijn flair voor muzikale “bombarderie” eindeloos kan uitleven. Dat het daarenboven allemaal met een flinke knipoog mag worden genomen, tonen het vrolijk voorbij marcherende “Assume The Perpendicular” en het clowneske “Can You Stand On One Leg” (inclusief lang aangehouden hoge noot) aan.
Bang Goes The Knighthood is niet alleen het tiende album van The Divine Comedy in twintig jaar bestaan maar ook het derde album dat louter door Hannon gedragen wordt. Het is weinig artiesten of bands gegeven om gedurende een dergelijke tijdspanne relevant en boeiend te blijven. Dat Hannon/The Divine Comedy hier in slaagt, heeft in niet onbelangrijke mate te maken met Hannons tekstuele spitsvondigheden enerzijds en de tijdloze popaanpak anderzijds. The Divine Comedy staat net zoals de herenclubs waaraan hij refereert buiten tijd en ruimte als een te koesteren anachronisme en haven voor goede smaak.