Drie jaar geleden volstond één inleidende paragraaf niet om The National voor te stellen. Nu is zo’n inleiding niet eens meer nodig.
Boxer uit 2007 was dan ook een van de opmerkelijkste verhalen van de laatste jaren, want het stond in alle facetten haaks op deze tijden van hypes als muzikale onenightstands, tijden waarin het concept ’album’ helaas dementerend is en alleen met therapeutische hardnekkigheid in stand wordt gehouden. In diezelfde tijden waarin men gemiddeld anderhalve keer naar een album luistert om het dan te vergeten als een postzegelverzameling uit de kindertijd, krikte Boxer dat globale gemiddelde in z’n eentje op. Maar dat achtste wereldwonder zoals zovelen u al bezworen hebben, is deze band nu ook weer niet.
Want ja, die plaat heeft wat teweeggebracht. Na tien jaar en drie platen (ep Cherry Tree niet meegerekend) lang anoniem wroeten ergens in een hoekje in de marge, spelen ze nu in de grootste Amerikaanse tv-shows en leverden ze met "Fake Empire" samen met Springsteen en U2 een van de belangrijkste songs voor Obama’s campagne. En zo blijven we wel even bezig. Tijd om clichés te toeteren als "dat doet wat met een band", om die "langverwachte opvolger" te beginnen omschrijven? Niets van. The National doet argeloos rustig verder in hun eigen, afgesloten empire waar veelgelaagde schoonheid een fluwelen dictatuur heeft geïnstalleerd.
Tja, Boxer. Onderhuids onrustig, opbouwend naar een uitbarsting die vooral in "Start A War" ternauwernood werd vermeden. Een brok nervositeit dansend op het ritme dat drummer Bryan Devendorf aangaf. Het was voorganger Alligator na een cursus anger management — al kolkte en spuwde het live wel. Op High Violet is Berninger meer dan ooit de buikspreekpop van Troost die, zittend op uw rechterschouder, de immer woelende onrust in u tempert, zoals hij op High Violet de onrust bedaart die Devendorf en Padma Newsome’s ademstokkende arrangementen eens te meer aanwakkeren.
Het culmineert in het orkestraal aanzwellende "England" aan het einde van de plaat: een zonsopgang na de nachtwandelingen van de laatste platen, waar niet alleen High Violet, maar ook de band de afgelopen jaren naar lijkt te hebben opgebouwd. "I don’t even think to make corrections", mijmert Berninger, waarna berusting en euforie het glas heffen en u op de schouder kloppen: het is goed zo. "Baby, we’ll be fine", klonk het al op Alligator, High Violet beaamt dat uiteindelijk meer dan ooit. Piekeren met de mondhoeken aarzelend naar boven, de schoonheid van een twijfelende bruid.
Maar niet zonder slag of stoot. In het broeierige "Afraid Of Everyone" (een van hun beste songs tot dusver) mompelt Berninger haast ontwapenend: "With my kid on my shoulders I try not to hurt anybody I like/But I don’t have the drugs to sort it out", waarna onweer losbarst waarvoor u niet wilt schuilen. The National had met meer songs van dit kaliber nog meer afstand kunnen nemen van de voorgangers.
Het op een hartslag voortschrijdende "Runaway" ("What makes you think I’m enjoying being led to the flood/We’ve got another thing coming undone") knijpt uw slagaders toe wanneer de blazers als onwennige ramptoeristen het nummer binnen schrijden (een van hun mooiste songs tot dusver). Vaak magisch-realistische of tragikomische gedachten —"We’ll play nuns versus priests until somebody cries", klinkt het in "Little Faith" — sturen pathetiek en aanstellerij telkens weer wandelen als een kansloze schoonzoon.
Bij The National bovendien geen aanstellerig gezeik over "druk" om die "doorbraak" te bevestigen, geen succes dat tot behaagzucht leidt. High Violet klinkt niet als een dubbelganger, maar eerder als een voorganger van Boxer, met "Bloodbuzz Ohio" als de best denkbare oversteekboot tussen beide platen. Openingssong "Terrible Love" holt "Mr. November" van op Alligator achterna, met een rauwe productie waarin een autistische piano kordaat de chaos overstemt. Het is met waanzin flirtende schoonheid die de gordijnen van de plaat openrukt, waarna "Sorrow" bedremmeld voor het voetlicht schuifelt. Podiumlichten aan, een ongemakkelijke kuch in de zaal.
High Violet is dan ook een minder besloten plaat. Klarinet, violen, cello, blazers en opvallend veel achtergrondgezang krijgen meer witruimte op de notenbalken om te bewegen. Boxer was claustrofobisch, donker, meer een geheel. Net daarin zat die niet aflatende aantrekkingskracht die u steeds naar die plaat deed teruggrijpen, als naar dat spannende maar labiele lief. Op High Violet valt dat weg, waardoor u de indruk hebt sneller klaar te zijn met deze plaat. Trap daar vooral niet in. Wie The National al fervent volgde ten tijde van Alligator, zal zich ook in de haren hebben gekrabd toen Boxer de eerste dagen als een schijf graniet vastzat in de cd-speler.
Bon, hier zijn we dan, aan de conclusie. Een die er onmogelijk een kan zijn. Boxer is maanden, jaren na zijn release zelfs, zo blijkt nu, nog blijven groeien. Of High Violet nu "beter" of "slechter" dan Boxer is, is irrelevant. Het mag dan nog een door slechts één "Afraid Of Everyone" als meesterwerk vermomde overgangsplaat blijken te zijn over een paar jaar: High Violet is nu bovenal een koninginnenrit die leidt over cols waar het gros van het peloton moet lossen. Het degradeert die muzikale onenightstands van vandaag tot sletten. Maar piekert u er gerust zelf maar over, terwijl u de plaat steeds weer uit de kast haalt. Met de mondhoeken omhoog. Het is goed zo.