Met … And Then We Saw Land keert Tunng terug na drie jaar twijfel en zoeken. Tijdens een tour met Tinariwen vond de groep dan toch haar speelplezier terug, maar er blijkt één en ander veranderd.
Tunng heeft op …And Then We Saw Land een groot probleem. Fijn immers dat opener “Hustle” onvermoed poppy en upbeat binnenkomt – ’t is van het beste dat de groep al afleverde -, maar wat daarna? Het doet vermoeden dat de groep op zijn vierde plaat een heel nieuwe richting kon uitslaan, maar van de weeromstuit gaat het opnieuw richting bekend folky gezapig geluid. En dat wringt als je net een glimp van de enige mogelijke toekomst voor de band hebt gezien.
Daar is een reden voor, natuurlijk. Dat krijg je als een band plots afscheid neemt van zijn songschrijver, en zonder hem verder gaat. Dan worden koersen gewijzigd, maar alles valt daarom nog niet meteen in de juiste plooi. En dat is wat gebeurde: Sam Genders, sowieso nooit een vast lid van de liveband, stapte er definitief uit. Ze waren begonnen als niet meer dan een los-vast collectief dat voor de optredens instond, maar werden over de vorige twee albums een hecht geheel. Tijd om dat livegevoel op plaat te vatten, zo vonden de muzikanten.
Tot zover de bio-talk. Daar sta je dan immers, net na het wegsterven van de laatste tonen van “Hustle”. In “Don’t Look Down Or Back” lijkt de groep gewoon de oude paden te bewandelen, en dat voelt vreemd na het eerste nummer. Tot je merkt dat die samenzang op het einde toch écht wel een tikje steviger is dan we gewoon waren. En is dat een elektrische gitaar daar midden in “By Dusk They Were In The City”? Nou!
Toch blijft ingetogen fingerpicking folk steevast de kern, zoals ook “The Roadside” bewijst. Maar dat is voor dit herboren Tunng maar een vertrekpunt om laagje per laagje, repetitief op te bouwen. Drone? Akoestische krautrock? Spannend, dat in elk geval. Dat is helaas wat minder van toepassing voor “October”, dat net iets te hard kabbelt om onze aandacht er bij te houden.
Net wanneer we op dat punt toch dreigen weg te soezen, is er de stevige gitaar van “Sashimi”. Op een bed van opzichtige bliepjes en bassen weeft de groep de stemmen kenmerkend in elkaar, laat een gesproken sample even onderbreken, om opnieuw verder te gaan alsof er niets aan de hand is.
De grote sterkte van … And Then We Saw Land is nog hoe Becky Jacobs op het voorplan treedt. Naast Mike Lindsay neemt ze hier de leadzang op zich en dat doet ze met merkbaar vertrouwen. Als het niet in de bio stond en we principieel weigeren die af te schrijven, noteerden we: “Dit is haar album”. Soit, met deze jezuïetentruc weet u het ook. Of luister anders gewoon eens naar het mooie a capella “These Winds”.
Het was een evolutie die zeker live al lang was ingezet, maar met zijn vierde plaat is Tunngs overgang van “project” naar “groep” definitief voltooid. Verlost van besognes rond frontmannen die de planken schuwen, heeft het vijftal een gezicht en een stem gevonden. Helemaal perfect is het nog niet, maar op zijn best geeft … And Then We Saw Land de juiste richting aan.