In Franstalig België vindt bijna elk groepje de laatste jaren onderdak bij het 62TV Recordslabel. Dat geldt voor Girls In Hawaii, Sharko, The Tellers en nu ook voor Lucy Lucy!. Wat die bands meestal gemeen hebben, is hun indiepopgeluid dat ze bijna allemaal ontlenen aan Britse voorbeelden. Soms komt de band in kwestie daar redelijk mee weg, soms is het resultaat echter vervelend.
Lucy Lucy! begon als duo, maar is nu een kwintet. De band haalt zijn inspiratie uit de platenkast van papa en mama, waar de leden zelf nog enkele hedendaagse groepen aan toevoegen. Welke van die groepen doorklinken in de muziek van Lucy Lucy! is niet moeilijk te achterhalen. Arctic Monkeys en Pete Doherty, voilà. Wel jammer dat Lucy Lucy! op geen enkel moment ook maar aan de enkels van één van beiden komt.
Of wacht, stop: een eerste e.p. mag niet te streng beoordeeld worden. Een band zoekt nog naar zijn smoel en probeert vanalles uit. Maar een aanzet tot een eigen geluid zou er wel al mogen zijn en dát is wat stoort op deze The Morning Can Wait. Wat zijn we in 2010 immers met nog maar eens een verzameling prematuur geboren Arctic Monkey’tjes? Vooral dan als het behoorlijke futloze Monkey’tjes betreft. De energie die Arctic Monkeys of Babyshambles in hun nummers kunnen leggen, is bij Lucy Lucy! maar zelden terug te vinden.
Deze kritiek geldt echter niet enkel voor Lucy Lucy!. 62TV Records heeft de laatste jaren gewoon al te veel van dit soort bands op de wereld losgelaten en het is ons niet meer duidelijk welk punt het label daar precies mee probeert te maken. Wij herinneren ons bijvoorbeeld de debuut-e.p. van The Tellers, óók al zo’n plaatje dat overduidelijk de mosterd gaan halen was bij de britpop van de dag, en dat is bijna vier jaar geleden. Lucy Lucy! klinkt vier jaar later haast als een doorslagje van diezelfde Telllers en het begint er dan ook op te lijken dat 62TV kwalitatief haar eisen niet durft bij te stellen. Zo homogeen en inwisselbaar klinken de bands op dat label bij momenten.
De muziek dan maar? Wel, surprise surprise: er staat geen enkel slécht nummer op The Morning Can Wait. Ook geen enkel goed nummer, moeten we daar jammer genoeg aan toevoegen. Middelmatigheid dus, en misschien is dat nog veel erger. Grijs en middelmatig, zo klinkt Lucy Lucy! in opener “I Can Give It”. Daarmee hebben we meteen het enige up tempo nummer van de plaat gehad en misschien is dat zelfs een goede zaak, want als ze weinig lawaai maakt, hoeft de band ons niet voortdurend aan haar voorbeelden te herinneren. “Clock” is saai, maar “Deepest Coma” doet ons voor het eerst een moment de oren spitsen. Een moment, omdat ook dit nummer niet van de grond durft te komen. Halverwege wordt er een ‘Sufjan Stevenske’ geplaceerd, maar daarmee is het nummer ook meteen om zeep. “Lizzy” is Pete Doherty met een Frans accent, maar desondanks verdienstelijk en qua melodie en spankracht het beste nummer. “Ghost” en “Bottom First”, ten slotte, ontsnappen telkens weer aan onze aandacht, omdat we na vier matige nummers weer in ons cd-rek op zoek zijn naar iets anders.
Er bestaat zeker een publiek voor Lucy Lucy! (en bij uitbreiding: dit soort 62TV-groepjes). Elk jaar breekt er immers een nieuwe zomer aan en zijn er jongens en meisjes van veertien of vijftien die voor het eerst naar de festivals mogen en daar verliefd worden op de rockgoden van de plaatselijke provincie. Het is hen gegund, maar wij weten intussen wel beter.