Het is niet al te moeilijk om te zien waarom iedereen zo houdt
van Charlie Chaplin, de koning van de stille slapstick, of – voor
de Buster Keaton-fans in de zaal – op zijn minst de bekendste aller
komieken. Zijn films zijn uitmuntend opgebouwde
crowdpleasers propvol (niet zo) stiekeme emotionele
manipulatie en vaak uitzonderlijk leuke fysieke grappen die wel
genoeg weerhaakjes hebben om ook de meerwaardezoekers tevreden te
stellen. Zeker in zijn eigen tijd was Chaplin de meester van een
zelf uitgevonden komedieformule die simpelweg wérkte. Meesterwerken
zoals ‘Modern Times’, ‘The Great Dictator’ en ‘City Lights’ hebben
de afgelopen zeventig à tachtig jaar ook slechts weinig aan die
kracht moeten inboeten. Maar hoe zit dat met zijn minder bekende
projecten? Hoe goed doorstaan films uit de jaren ’10 nog de tand
des tijds? Heel de Chaplin-filmografie bekijken is – zelfs voor
doorwinterde filmcritici – onbegonnen werk, maar wij zijn wel zo
vriendelijk geweest om er voor u eentje uit te kiezen: in ‘A Dog’s
Life’, een eenvoudig filmpje van nog geen drie kwartier, zien we
hem aan het werk als een vroege incarnatie van de Tramp.
Natuurlijk was Charlie Chaplin anno 1918 nog niet het icoon dat
we vandaag zo graag met zijn naam associëren. Toch is het
uitzonderlijk dat hij er wel al in geslaagd was om creatieve
controle over zijn projecten te verwerven – geen evidentie in die
tijd. Hij kon, met andere woorden, min of meer doen wat hij wou in
de eerste film die hij opnam voor First National Films. Wat geeft
dat? Heel veel visuele gags, een hoofdrol voor zijn
typerende loopje en maniertjes, een lichtjes anarchistische
ondertoon (geïnspireerd op de doodsimpele, burleske
nickelodeon-filmpjes waarin agenten en boeven elkaar voortdurend
achterna zaten) en een vette streep goedkope sentimentaliteit die
wij nu nog maar moeilijk kunnen slikken. Op filmisch vlak gebeuren
hier nergens wereldschokkende dingen – dingen als camerapositie
(wie kijkt naar waar?) waren toen nog major issues – maar
‘A Dog’s Life’ zit wel slim in elkaar en is soms veel grappiger dan
je zou verwachten van een negentig jaar oude oldtimer.
De film klokt zoals gezegd af op 40 minuten. Dat is – u was er
al achtergekomen – niet lang. Het verhaaltje is dan ook navenant.
Chaplin speelt hier een rudimentaire versie van zijn meest
populaire typetje, dat van de Tramp; een sympathieke zwerver die
zijn kost verdient door agenten, boeven en kooplui te bedotten. Op
een dag komt onze favoriete snorrenmans (sorry, Adolf) een hondje
tegen dat wordt aangevallen door enkele van zijn soortgenoten. Hij
herkent in het beestje een lotgenoot, een verschoppeling van de
maatschappij en hij neemt de trouwe viervoeter, Scraps genaamd,
onder zijn hoede. Samen komen ze in enkele luchtige situaties
terecht en uiteindelijk weet Scraps zijn baasje samen te brengen
met love interest Edna Purviance. Eind goed, al goed, en u
heeft er uw hoofd alvast niet over hoeven te breken.
Op zich werkt dat verhaaltje erg goed om de visuele fratsen van
Chaplin aan elkaar te rijgen, maar echt veel om mee te werken,
krijgen we niet. Het helpt dan ook om ‘A Dog’s Life’ te bekijken
als een aperitiefje voor de écht grote werken waar hij later nog
mee op de proppen zou komen. Grote cinema, this ain’t,
maar het is wel een luchtig tussendoortje dat een erg mooi beeld
geeft van het soort cinema waar het publiek in de jaren ’10 mee was
opgegroeid. Domme agenten en boeven, repetitieve, mime-achtige
humor en een makkelijke, zeemzoeterige subplot gingen er toen in
als zoete koek. Het probleem is wel dat een modern publiek minder
onder de indruk zal zijn. Pas op, ‘A Dog’s Life’ is charmant, hoor,
maar ik betwijfel dat de overdreven geaccentueerde
cuteness van het hondje, de obligate love
interest en het stroperige slot nu nog iemand in de doeken zal
kunnen doen.
Wat in deze film absoluut het belangrijkst blijft, is
(uiteraard) de humor. En daarmee zit het wel – no pun
intended – snor. Zelfs nu, 90 jaar na datum, is het bij
momenten ontzettend moeilijk om een glimlach en/of scheve grijns te
onderdrukken. Dat ligt dan weer aan het feit dat de grappen niet
steunen op script en dialogen, maar op het onwaarschijnlijke
komische talent van de man met de bolhoed. Zet een andere acteur in
zijn plaats en een scène als die met de taartjes is niet meer half
zo grappig. De flair en de onweerstaanbare guitigheid die Chaplin
in zijn Tramp legt is zo ontwapenend, dat je er het primitieve
scenario en de goedkope trucjes om toch enige emotie los te weken
bij het publiek (check hoe die muziek verandert wanneer het hondje
in beeld komt) met graagte bijneemt – kinderziektes uit die tijd,
zullen we maar zeggen.
‘A Dog’s Life’ is hoegenaamd geen Chaplin grand cru.
Het scenario is primitief en de filmische trucjes zijn tegenwoordig
veel te makkelijk te doorprikken. Toch is de prent zeker grappig en
ontwapenend genoeg om ook een modern publiek 40 minuten lang te
onderhouden. Het is een ietwat routineus in elkaar geflanst
product, maar ook een interessant historisch document voor al wie
Chaplin graag een keer aan het werk ziet in het begin van zijn
carrière.