Is Brett Anderson oud en bezadigd geworden en heeft hij de rock-‘n’-roll vaarwel gezegd? Je zou het bijna denken als je zijn recente intimistische soloplaten hoort. Met een zinderend concert in Trix toonde het Britpopicoon echter dat hij ook het stevigere werk niet verleerd is.
“Neen, ik vind het niet erg om nu in veel kleinere zalen te spelen dan in mijn Suedetijd. Zolang het optreden maar goed is, vind ik alles ok”, zei Anderson onlangs nog op deze pagina’s. Dat het maar best is dat hij dat voornemen had gemaakt, bleek uit de slechts half gevulde Trixclub. Die kreeg echter een optreden dat op een straffe manier de band tussen heden en verleden weer aanhaalde.
Niet dat Anderson plots voor een set gaat die voor de helft uit Suedenummers bestaat. Zelfs al staat er een eenmalige reünie van die band op stapel, dat soort nostalgie is niet besteed aan iemand die met elke soloplaat meer en meer bewijst dat hij een eigen stem zoekt. Maar met een simpele bezetting met bas, drums en toetsen werd dat materiaal wel het poprockterrein van die Britpopgroep ingetrokken. Ook dat kan je als een compromis met het publiek bestempelen, maar wel één die eerbaarder is.
Sowieso was het onmogelijk om de atmosferische houtblazersarrangementen van Slow Attack, zijn laatste en erg ingetogen plaat, op podium te brengen. Ook die nummers worden dus anders aangepakt: iets meer ingekleed en met traditionele rockarrangementen. Niettemin vormen “Hymn” en “Wheatfields” een mooie, traag inzettende binnenkomer: de toon is gezet voor een avond die wel eens heel erg rustig zou kunnen worden. Maar niet helemaal; “The Hunted” krijgt live een erg poppy jasje en Anderson toont meteen dat hij nog steeds één van de grootste podiumbeesten van zijn generatie is.
Met veel piano en nog veel meer harmonieën wordt de spaarzame sound van Wilderness en Slow Attack naar het podium vertaald. Dat levert prachtige momenten op als “Leave Me Sleeping”, dat de zanger gezeten op de drumriser afwerkt, of een akoestisch uitgesponnen versie van “The Empress” en “Clowns” door Anderson solo. Anderson presenteert zichzelf meer en meer als een zanger, en met een knap a capellastukje in “Chinese Whispers” bewijst hij dat dat ook maar terecht is.
Geweldig is de manier waarop “Summer” vanuit niets dan akoestische kaalheid met een beukende basdrum openbloeit tot een hymne. Waarna de band zonder pauze een stevig hertimmerd “Julian’s Eyes” inzet: het klinkt als een lang verloren gewaand Suedenummer en Andersons lange magere lijf kronkelt en danst als vanouds. Ook “The Swans” wordt plots een rocker die een knallende gitaarfinale meekrijgt. Met een luid meegezongen “Love Is Dead” en “Back To You” wordt de set afgesloten.
Een lang uitgesponnen “Funeral Mantra” volgt nog in de bissen; alweer zo’n nummer dat op plaat ooit kaal en akoestisch was, maar nu een lange stevige jam wordt. Ja, Brett Anderson heeft opnieuw zin om te rocken, dat is nu wel duidelijk. Benieuwd hoe die nieuwe plaat, waar hij nu op basis van improvisaties met producer Leo Abrahams aan werkt, zal klinken. Die Suedereünie hoeft echt niet meer dan een tussendoortje te zijn.