In de periode dat de meesten hun eindejaarslijstjes al klaar hebben, passeert toch nog een bloedmooie plaat door onze oren. Een muzikale roman waar je tijd voor nodig hebt om hem te doorgronden; zo’n plaat waar je mettertijd meer van zal genieten. Kid Harpoon hanteert dezelfde formule als onze eigen Jasper Erkens, maar is in tegenstelling tot die krullenbol geen zagevent.
Kid Harpoon is iemand die eerder wist op te vallen met prachtige liedjes, maar waar niemand van had gehoord. Iemand die even folky klinkt als Laura Marling en nu-folkers Mumford & Sons, maar vooral iemand die op zijn jonge leeftijd als een talentvolle poëet kan worden beschouwd. “Heeft Florence (van de machine) twee jaar geleden “I’m going down” van Bruce Springsteen niet gecoverd met die Kid Harpoon?” Dat is de meest gestelde vraag als je over Kid Harpoon — Tom Hull voor de vrienden — begint te praten. En ja, Kid Harpoon is ook degene die een schitterende cover van Leonard Cohens “First We Take Manhattan” maakte. En toch slaagt Kid Harpoon er niet in om muziekliefhebbers te overtuigen.
Geen wonder dus dat Harpoon Once misschien iets te voortvarend start. “Stealing Cars” — met een scherpe gitaar — neigt in tegenstelling tot zijn vroege EP’s sterk naar een overgeproducete mainstreamhit. Misschien zijn die drums en bas wel overbodig, en waren die backingvocals te vermijden. Los daarvan is “Stealing Cars” de enige song met een knipoog naar het moderne rock/pop genre, in tegenstelling tot de rest van het album dat meestal afwijkt naar folkpop.
“Colours” en “Back From Beyond” zijn qua kaliber van dezelfde sterkte als het oudere “Riverside”, met stevige akkoorden, maar vooral énkel een gitaar en een stem die gromt als een buldog, met de nodige agressie . Kid Harpoons’ geluid is allesbehalve gecompliceerd, maar zijn teksten springen er uit, alsof hij de schrijver van een liefdesroman is.
En zo verwordt Once van pop naar folk tot een soort theatervoorstelling. Een die, net als dat andere Once, het pronkstuk van The Swell Season, een verhaal vertelt over het verdriet waarmee liefde gepaard kan gaan. Met een ravissante combinatie van piano met lichte percussie in de titelsong, de folky pop uit “Hold On” en de gipsy sound van “Running Through Tunnels”, bereikt Kid Harpoon een grens van intimiteit en openheid.
Hull doet ons meermaals denken aan het solowerk van Syd Barrett, of hier en daar aan het gitaarspel van The Kooks. Het cabaret uit “Death Of A Rose” kan tussen een musical worden geplaatst. De heersende piano houdt de spanning hoog en vooral het woordspel van Hull trekt de aandacht. “But now I’ve turned away my head / Thought I was dead, buried alive / The sky is at peace with itself / There’s nothing to tell, nothing at all.”, klaagt Hull in “Buried Alive”, een liefdesgedicht over de onbeantwoorde liefde van het steeds terugkomende meisje in het album.
In veertig minuten vol passie en verlangen geeft Kid Harpoon een antwoord op de catchy pop die het einde van het decenium inpakte. Elk liedje dat de revue passeerde had zijn charmes, van ballades tot regelrechte folkpop. Met Once schoot Hull een schot in de roos, en dat voor — met de EP’s erbij gerekend — de derde keer.