Clap Your Hands Say Yeah! verscheen een kleine vijf jaar plots uit het niets en werd reeds lang voor ze een platencontract tekende de meest besproken indieband van dat moment. Geen blog die erover zwijgen kon en geen myspacegebruiker die er niet naar geluisterd had. Het succes verdween echter weer even snel als het gekomen was, en nauwelijks anderhalf jaar later keek geen kat nog om naar CYHSY’s tweede plaat. Zanger Alec Ounsworths eerste soloplaat Mo Beauty weet gelukkig weer enige interesse op te wekken, en dat blijkt niet meer dan terecht.
Het is niet alleen de stem van Alec Ounsworth die uitblinkt in eigenzinnigheid — altijd scherp en zeurderig tegelijk, altijd net dat tikkeltje te prominent aanwezig — maar ook en vooral de man zelf. Ook al ging de storm rond CYHSY zo goed als meteen na het verschijnen van hun titelloze debuut als vanzelf luwen, dat Ounsworth het de luisteraar met opvolger Some Loud Thunder niet meteen makkelijk maakte, deed er allicht evenmin goed aan. Al dan niet moedwillig parkeerde hij CYHSY in een doodlopend steegje, om zich vervolgens uitsluitend te richten op zijn solo-carrière en zijn zelf opgericht ‘supergroepje’ Flashy Python. Het eerste album van die laatste is ondertussen te verkrijgen via hun website (en enkel daar), maar lijkt als al te typische exponent van de slordige indie rock vooralsnog weinig potten te breken.
Met Mo Beauty is het toch enigszins anders gesteld. Oorspronkelijk was het vooral bedoeld als een conceptalbum waarin Ounsworth zich zou laten onderdompelen in de jazzy en bluesy muziekscene van New Orleans. Aan het eindresultaat valt dat slechts met veel moeite af te lezen, want het blijft van begin tot eind onmiskenbaar een plaat van ‘de man achter CYHSY.’ Niet enkel de karakteristieke stem van Ounsworth tekent daarvoor, maar ook de hoekige en gekartelde gitaren, de nog sporadisch opduikende Hammondorgels, en de lichtjes geforceerde popsongs zijn hoogst herkenbaar. Mo Beauty is echter een veel volwassener plaat geworden dan het bijna puberale werk van Flashy Python deed vermoeden. De professionele ondersteuning van de muzikanten en producers waarmee Ounsworth zich in New Orleans wist te omringen, draagt daar zonder twijfel toe bij. Hoewel de jazzinvloeden al bij al heel beperkt blijven, bestrijkt Mo Beauty toch een veel breder muzikaal spectrum dan we van dit zelfbestuivend hoekje van de indie rock zo langzamerhand gewoon geworden waren.
Ook het songschrijverschap van Ounsworth is gevarieerder en voller geworden dan voorheen. Naast een onrustig sturm und drang rocknummer als “Bones in the Grave” staat een prachtig voldragen ballad als “Holy, Holy, Holy Moses (Song for New Orleans)”, het ingetogen hoogtepunt van Mo Beauty. Bij CYHSY ware een dergelijk eerlijke en complexloze ballad wellicht nooit mogelijk geweest, maar als solo-artiest durft Ounsworth gelukkig wel van de vaste rockidiomen af te wijken. Tegelijk maakt hij meer dan vroeger echte popsongs, met een duidelijker richting en grotere overtuigingskracht dan het gros van wat op Some Loud Thunder te horen viel. Summum van Ounsworth’s schrijverschap is zonder twijfel het gedreven “That is not my Home (after Brueghel)”, dat niet eens zou misstaan op een plaat van the Sunset Rubdown. Vier minuten onrust en bombast samengebald in een perfecte popsong.
“Mo Beauty” is een gevarieerd album met enkele bijzonder straffe toppers, en zonder ook maar één echt slecht nummer, geworden. En toch stelt het geheel een tikkeltje teleur. De ruwe en wispelturige hoekjes werden hier en daar wat afgeveild, terwijl noch de uitgestoken hand naar het poppy singer-songwriterschap, noch die naar de New Orleans jazz & blues daarvoor voorlopig erg veel in de plaats stellen. Desalniettemin is Ounsworths eerste soloplaat zonder meer geslaagd en zeer te pruimen.