De tijd dat banjo’s gelinkt werden aan foute Texaanse cowboys met een voorliefde voor countrymuziek is voorgoed voorbij. 2009 is het jaar waarin Mumford & Sons hun volk leerde dat je ook met een banjo stevig kan rocken. Op hun debuut Sigh No More tonen Marcus Mumford en zijn mannen dat ze nog meer leuks uit hun mouw te schudden hebben.
U zal het waarschijnlijk wel al gemerkt hebben: er valt tegenwoordig moeilijk te ontsnappen aan Mumford & Sons. Hun onverwachte hit "Little Lion Man" wordt op zowat alle radiozenders — van Radio 1 over StuBru tot MNM — bijna grijs gedraaid. De aanstekelijke mix van rock, folk en banjogetokkel is een inslaand succes en nu is er dus ook een volledige plaat.
In titeltrack "Sigh No More" etaleert zanger Marcus Mumford meteen de veelzijdigheid die zijn groep te bieden heeft. Mumford klinkt alsof hij al jarenlang op een dieet van schuurpapier en honing staat en zingt met een overgave die alleen maar toegejuicht kan worden. Het lijkt wel alsof hij predikt in de hoop zijn luisteraars te bekeren: "Love it will not betray you, dismay or enslave you / It will set you free / Be more like the man you were made to be." Het nummer is een uitstekende opener, een langzaam openbloeiend en aanzwellend crescendo dat uiteindelijk stampend en beukend losbarst, om dan toch met een rustige noot te eindigen.
Dan volgt een album vol nummers naar het beproefde recept: folkrock met elektrische en akoestische gitaren, keyboards, harmonieuze samenzang en natuurlijk regelmatig een flinke scheut banjo. Mumford & Sons creeërt op Sigh No More moeiteloos een geheel eigen, meteen herkenbare sound. De veelgemaakte vergelijking met Fleet Foxes, die andere groep met harmonisch samenzingende folkies, is niet uit de lucht gegrepen, maar de mannen van Mumford & Sons zijn op plaat toch nog net dat ietsje meer rock-’n-roll.
Sigh No More wisselt complexloos af tussen ballads en stevigere nummers. Zo blijkt "The Cave" gebouwd te zijn op een verraderlijk aanstekelijke melodie, terwijl "White Blank Page" een klaagzang is die op een geheel andere manier bezwerend is. "Winter Winds" zou niet misstaan als kampvuursong, terwijl "Timshel" net rustig voortkabbelt. Op het rockende en vooral opvallend banjo-loze "Dust Bowl Dance" raspt Marcus Mumford zo wanhopig dat het lijkt alsof hij net een uur heeft staan schreeuwen tegen god weet wie.
Het is echter de successingle "Little Lion Man" waarin Mumford & Sons zijn rijke muzikale palet het best weet te doseren. De sfeer zit meteen juist: de akoestische gitaar die het nummer inzet, de banjo die invalt, gevolgd door de drums. Tel daarbij nog eens de bombastische samenzang in het refrein, de aaahahaaa’s die erom smeken om luidkeels meegekweeld te worden op festivals en het plaatje klopt gewoon.
Toch is dit geen plaat om uren aan een stuk door de boxen te jagen. Muzikaal gezien vormt Sigh No More een coherent geheel, maar net daardoor kan het album na een tijdje nogal repetitief klinken. Mumford & Sons tapt voor hun songstructuren ook regelmatig uit hetzelfde vaatje: langzame opbouw, een crescendo, een intermezzo en dan het échte hoogtepunt. Plots herinneren we ons echter weer dat dit nog altijd "maar" de debuutplaat is van een stel jonge twintigers die sinds 2007 samen een groepje vormen. En dat deze mannen vooral live niet te missen zijn. Er is dus nog tijd en ruimte voor evolutie en rijping.
Over het kanaal timmerde Mumford & Sons al een stevige livereputatie bijeen, wij moesten het tot nu toe stellen met amper één — door de aanwezige goddeau’ers zeer gesmaakt — concert op Crossing Border. Daar zal tijdens het komende festivalseizoen ongetwijfeld verandering in komen. Hopelijk kan de festivalmassa dan net zoals wij Mumford & Sons nog steeds smaken en zijn ze tegen volgend jaar meer dan "die kerels van dat ene hitje met die banjo".