Laten we beginnen met datgene wat het minst belangrijk is, maar
wat pro forma toch even vermeld moet worden: regisseur
Duncan Jones is de oudste zoon van David Bowie. Veel meer weten we
niet over hem, veel meer willen we over zijn persoonlijke leven ook
niet kwijt. Al onze aandacht – en de uwe – zou namelijk moeten
uitgaan naar ’s mans debuutfilm ‘Moon’: een beklijvend, intelligent
gemaakt sciencefictiondrama van het type dat zich stevig vastbijt
en langzaam onder de huid kruipt. Een visitekaartje dat kan tellen,
kortom.
In een periode dat sciencefiction gedomineerd dreigt te worden
door computergegenereerde mutanten, imposante vliegende schotels en
kleurrijke lasergevechten, grijpt ‘Moon’ zowel inhoudelijk als
stilistisch terug naar de klassiekers van het genre. Net zoals
‘2001: A Space Odyssey’, ‘Silent Running’ en ‘Solyaris’, is dit
namelijk geen film die het moet hebben van zijn hoge
spektakelwaarde – en dat is een understatement. Jones laat
psychologie en sfeer primeren op actie en kiest resoluut voor een
minimalistische less is more-aanpak. Concreet wil dat
zeggen: hij gebruikt slechts één setting – de maan, uiteraard – en
vertrouwt op de capaciteiten van één enkele acteur, Sam Rockwell.
Het succes van ‘Moon’ is dan ook in grote mate afhankelijk van
diens performance, maar wat dat betreft, kon Jones het niet beter
hebben getroffen: zijn leading actor levert niks minder
dan een glansprestatie.
Rockwell vertolkt astronaut Sam Bell, die als enige
bemanningslid werkzaam is op de Serang-maanbasis. Daar
moet hij zo veel mogelijk helium3 uit de maanbodem zien
te onttrekken om de aarde van voldoende brandstof te voorzien.
Spannend werk? Think again. De hoofdmoot van de
exploitatie gebeurt immers automatisch, zodat Bell weinig meer moet
doen dan achter een futuristisch beeldscherm zitten en een paar
toetsen indrukken. Voor het minste wat hij wil ondernemen, heeft
hij bovendien de toestemming nodig van de alomtegenwoordige
boordcomputer GERTY (de monotone stem van Kevin Spacey). Bell
verveelt zich begrijpelijkerwijze kapot en kan niet wachten om over
twee weken weer naar huis terug te keren, waar zijn vrouw en
dochter op hem zitten te wachten. Althans, dat hoopt hij.
Meer vertellen over de plot zou alleen maar uw filmplezier
verknallen, vrees ik, maar u begrijpt wellicht dat Bells
geïsoleerde positie – flauwe woordspeling coming up –
ruimte laat voor een heleboel mysteries en complicaties. Wat is er
bijvoorbeeld op aarde gebeurd tijdens Bells afwezigheid? Zal hij
zomaar kunnen verdergaan waar hij drie jaar eerder is opgehouden?
En wat zal er gebeuren als de boordcomputer het laat afweten of –
nóg erger – zich tegen de bemanning keert? Want ook al herhaalt
GERTY voordurend zijn goede intenties, sinds ‘2001’ weten we maar
al te goed waartoe dergelijke machines in staat zijn.
Op de meeste van die vragen krijgt u inderdaad een pasklaar
antwoord, maar het siert Jones dat hij daar zelf geen genoegen mee
neemt en halverwege een plotwending uit zijn mouw schudt die de
film naar een hoger niveau tilt. Pas dan wordt het duidelijk waar
‘Moon’ écht om draait: het is een existentiële reflectie, die veel
verder reikt dan het personage van Sam Bell en peilt naar de kern
van het mens-zijn. De vraag die er bovenal wordt opgeroepen, is
deze: zijn we werkelijk wie we menen te zijn en hoe kunnen we dat
ooit zeker weten? Denk dáár maar eens over na.
Ondanks de zwaarte van de thema’s die worden aangesneden, is
‘Moon’ een opvallend toegankelijke film, niet in het minst omdat
Sam Bell eigenlijk niet zo erg veel verschilt van u of ik. Hij is
geen megagetalenteerde, hoogopgeleide vakidioot, maar een
doodnormaal man, die eenvoudigweg zo goed mogelijk zijn werk
probeert te doen. We kunnen met hem meeleven, omdat we zijn
reacties en twijfels kunnen begrijpen, zelfs al is de precieze
situatie waarin hij verkeert ons volledig vreemd. Daarnaast helpt
het ook dat er hier en daar een subtiel vleugje humor opduikt, dat
even de serieuze toon van de film kan doorbreken. Of denkt u dat
het een toeval is dat de vereenzaamde Bell iedere ochtend wakker
wordt op de opzwepende klanken van Chesney Hawkes’ ‘The One and
Only’?
Het merendeel van de muziek komt echter van de hand van de
befaamde Clint Mansell (‘Requiem for a Dream’, ‘The Fountain’…),
die hier precies aantoont waaraan hij zijn faam verdient. Als geen
ander weet hij de suggestieve beelden van cameraman Gary Shaw te
voorzien van de passende muzikale omlijsting. Mansell – zonder
begeleiding van het Kronos-strijkkwartet – kiest hoofdzakelijk voor
opvallend sobere composities die naadloos aansluiten op de
gevoelswereld van het hoofdpersonage. Vooral de long shots
van het duistere maanlandschap worden op die manier gedrenkt in een
sfeer van mysterie en verlatenheid. Ze wekken de indruk dat Bell
nog niet de helft weet van wat er allemaal rondom hem gebeurt: hij
is slechts een pion, een radertje in een onzichtbaar netwerk.
De opnames in de maanbasis zelf vallen dan weer op door hun
steriele, kraakwitte kleuren en hun complexe vormgeving, alsof het
decor rechtstreeks van de set van ‘2001’ werd geplukt. Overigens
valt het, net als bij grootmeester Kubrick, nergens op dat Jones
een beroep heeft gedaan op schaalmodellen. Alles – ook de
shots van het maanlandschap – ziet er angstaanjagend echt
uit en noopt onvermijdelijk tot de vraag wie er überhaupt nood
heeft aan CGI. Ik alvast niet.
Dat de film in het laatste kwartier een beetje begint aan te
slepen, zien we dan ook maar al te graag door de vingers. Dat is nu
eenmaal het risico dat je loopt wanneer je een verhaal vertelt dat
zich slechts op één locatie afspeelt. Afgezien daarvan heeft Duncan
Jones zijn eerste grote vuurproef met verve doorstaan. Zijn
debuutfilm is een succes over de gehele lijn, met dank aan de
hypnotiserende soundtrack, de verzorgde fotografie en die ene
briljante acteur in de hoofdrol. Ziggy Stardust kan trots zijn.