Earthquake, 2009
Alan Davey stelden we u eerder dit jaar al voor, in een interview dat we
hadden met de sympathieke bassist na de albumrelease van zijn band
Gunslinger.
Aan die cd is een verhaal verbonden dat je daar kan nalezen. De
nummers op die plaat zijn voor het grootste deel ruige hardrock,
met wat toetsen van ambient en spacerock. Op zijn solowerk keert
hij die balans om.
‘Eclectic Devils’ is al het derde album van de voormalige zanger,
bassist en analoge synth knoppendraaier van Hawkwind. Hier wordt
vooral die laatste functieomschrijving dik in de verf gezet, maar
ook alle – meestal simpele maar erg efficiënte – baslijnen werden
door hem ingespeeld. Bovendien nam hij ook nog eens de drums en een
flink deel van de gitaarpartijen voor zijn rekening.
Om eendimensionaliteit te vermijden wist hij ook een paar
interessante gasten aan boord te hijsen van zijn soloruimteschip.
Zijn neefje Louis, ook lid van Gunslinger, speelt een
gitaarsolootje mee, en Nigel Potter – met wie hij Gunslinger
oprichtte – kwam ook even langs. Interessantere gasten zijn echter
de jonge Isobell Morris, die met een heerlijk warme folkstem een
paar songs komt opluisteren.
Ook van de partij is Simon House, een andere Hawkwindveteraan. De
violist speelt op verschillende nummers mee en laat mij op een
aangename manier kennis maken met het viersnarige strijkinstrument,
dat ten huize Van Hees doorgaans als jankmachine wordt omschreven.
Om het rijtje compleet te maken noemen we ook Josh Dreamspirit,
knoppendraaier par excellence, die op een paar nummertjes het duel
met A.D.’s eigen synth arsenaal aangaat.
Zoals je boven kan lezen is ‘Eclectic Devils’ een typisch
soloalbum; één dirigent/meesterbrein dat het meeste werk zelf doet
(inclusief opname en productie), vergezeld van genodigden die op
een aantal tracks een substantiële bijdrage leveren. Het knappe aan
Alan Davey is dat hij de bijdragen van anderen en die van zichzelf
goed heeft weten te versmelten tot een geheel. Alle songs zijn
afzonderlijk herkenbaar, maar vormen toch samen een echt album en
geen mozaïek.
De songs zelf zijn vaak vrij breed gearrangeerd en kunnen hun
avontuurlijke neigingen niet wegsteken, verdwalen doen we echter
nooit omdat het simpele drumwerk en het krachtige maar gevarieerde
basspel alles stevig bijeen houdt. A.D. is bovendien niet vies van
een melodieuze hook of een herkenbaar refreintje meer of minder.
Opener ‘Angel Down’ is een lang en meeslepend nummer, waar al
meteen verschillende gastmuzikanten een bijdrage aan mogen leveren.
Vooral de viool krijgt een belangrijke rol. Gejaagd door een aantal
effectpedalen levert dat intrigerende klanken op, die nog steeds
het bucolische karakter bewaren dat eigen is aan
strijkinstrumenten, maar tegelijkertijd doen denken aan
ruimtereizen. Ook de toongenerator en het bijbehorende
effectenarsenaal mogen in de intro en het snellere stuk al hun
potentiometers en diodes laten warmlopen voor de rest van het
album.
A.D. zelf presideert als een dirigent over dit semi-elektronische
orkest door via pulserende, gonzende basriffs de richting aan te
geven en de gaatjes in te vullen met zijn gitaar en stem. Het was
misschien nog niet duidelijk, maar ook de zang neemt hij voor zijn
rekening op zes van de tien nummers. Hij is duidelijk geen groot
zanger, maar op de juiste plaats in de mix en met voldoende echo op
die stembanden stoort dat niet. Isobell Morris is wel een goede
zangeres, op ‘Encounter’ brengen ze samen een spacey
countryrockballad, waarin de gelaagde zang mooi gedragen wordt door
een sfeervol orgeltje en dito gitaarspel.
In ‘Strung Out’ zingt deze dame ook al mee, maar dat is een veel
vrolijker nummer. De akoestische gitaar en de Oosters klinkende
viool zijn bijna een uitnodiging voor een rondedansje. De
titeltrack is dan weer wat donkerder en geheimzinniger, de toetsen
spelen hier bovendien een soort ‘achtervolgingsmuziekje’ en de bas
– met zware distortion – is behoorlijk dreigend. Het laatste nummer
is dan weer een uptempo rocker, met ook een centrale rol voor de
vier snaren en met een refrein dat blijft hangen. In het midden is
er ook nog een drietal instrumentaaltjes waarin A.D. en gasten zich
volledig uitleven met hun apparatuur, en heen en weer slingeren
tussen rustige ambient en swingende spacerock.
Alan Davey weet met dit album best te verassen. Vooral over de
viool en de countryzangeres vallen hier heel wat positieve zaken te
schrijven, maar los daarvan is het gewoon een feit dat hij van al
die ingrediënten een aantal degelijke songs wist te brouwen. Soms
lijk je te luisteren naar een symfonisch orkest from outer
space, maar onder de leiding van the bass monster
blijken al die geluiden toch samen te smelten tot makkelijk te
verteren rocksongs.