Misschien wel meer dan eender welke andere trilogie in de
filmgeschiedenis (en ja, daar reken ik ‘The Godfather’ bij), is de
Dollarstrilogie van Sergio Leone er één die continu in crescendo
gaat. Elke film lijkt uit te breiden op de vorige, met meer weidse
vista’s, meer stand-offs, meer scènes waarin mannen met
stoppelbaarden elkaar minutenlang aanstaren terwijl ze er over
nadenken of ze elkaar al dan niet zullen neerschieten. Tegen de
tijd dat Leone aan zijn derde deel toekwam, ‘The Good, the Bad and
the Ugly’, was hij in feite geëvolueerd van een compacte, low
budget spaghettiwestern die nauwelijks over de 90 minuten kwam,
naar een gigantisch epos van bijna drie uur waar hij alles bij
sleurde dat hij maar kon bedenken. Al het leergeld dat hij had
betaald tijdens het maken van de eerste twee films, zie je hier
renderen. Leone perfectioneert zijn technieken en trucs, om ons een
sluitstuk te geven dat aanvoelt als de som van ‘A Fistful of
Dollars’ en ‘For a Few Dollars More’. En dat dan tot de tweede
macht. Fans van ‘Once Upon a Time in the West’ zullen het me niet
graag horen zeggen, maar dit is wat mij betreft de beste western
die Leone ooit maakte.
In navolging van ‘For a Few Dollars More’, vertelt de regisseur
alweer een doodeenvoudig verhaaltje, dat hij vervolgens
schaamteloos uitrekt over bijna 180 minuten. Ditmaal draait alles
rond drie geconfedereerde soldaten die, tijdens de nadagen van de
Amerikaanse Burgeroorlog, een kist vol goudstukken stelen en
begraven op een kerkhof. Angel Eyes (“the bad”, gespeeld door Lee
Van Cleef) is de eerste om achter het goud aan te gaan. Maar na een
tijdje krijgt hij concurrentie van Blondie (“the good”, Clint
Eastwood) en Tuco (“the ugly”, Eli Wallach), een duo schurken, de
één al wat sympathieker dan de andere, die regelmatig samenwerken –
als ze niet proberen om elkaar te vermoorden. Bij toeval komen de
twee één van de originele dieven tegen, die op sterven ligt na een
aanval van de Yankees. De man vertelt Tuco de naam van het kerkhof
en Blondie de naam op het graf waar ze moeten zoeken. Iedereen wilt
de poen natuurlijk voor zichzelf alleen, maar ze kunnen niet zonder
elkaar tot ze op het kerkhof zijn.
En dat is het dan: uiteindelijk gaat de film over weinig meer
dan drie mannen die achter een schat aan zitten. Maar zoals we dat
van hem gewend zijn, neemt Leone rustig zijn tijd om dat verhaal
verteld te krijgen. Het duurt tien minuten voordat er ook maar een
woord gesproken wordt. En pas na zo’n 70 minuten raken Blondie en
Tuco betrokken bij de zoektocht naar het goud. Er zitten hele
sequensen in de film die strikt genomen niet nodig zijn voor de
plot. Neem nu een segment tijdens het laatste uur. Blondie en Tuco
botsen, geheel per ongeluk, op een kamp van het Noordelijke leger –
de eenheid moet een brug veroveren op de Zuidelijken, maar zit al
wekenlang vast. Af en toe wordt er een aanval gedaan, maar dat
haalt weinig uit. Om beweging in de zaak te krijgen en verder naar
het kerkhof te kunnen gaan, besluiten Blondie en Tuco om gewoon de
brug op te blazen. Heel dit segment duurt 20 minuten. Nuchter
bekeken is het netto resultaat van heel die sequens nul komma nul,
want eens het allemaal voorbij is, vervolgen de twee gewoon hun weg
naar het goud.
Dat klinkt als een negatieve kritiek, maar dat is het niet, want
het is precies Leone’s lef om dat soort lange zijsporen op te gaan,
dat van de film meer maakt dan een banale spaghettiwestern. Meer en
meer zie je dat de regisseur zijn eigen visie op de Amerikaanse
geschiedenis wilt geven. Hij wilt het wilde westen heruitvinden,
met alles er op en eraan. Dat is een heel andere ambitie dan enkel
een verhaaltje te vertellen over drie mannen die een kist met
goudstukken zoeken. En om die ambitie waar te maken, zijn dat soort
scènes absoluut noodzakelijk.
Voor de eerste keer refereert Leone dan ook openlijk aan de
historische werkelijkheid, door de Secessieoorlog er bij te halen.
‘A Fistful of Dollars’ en ‘For a Few Dollars More’ leken zich
eerder af te spelen in een afgezonderd universum, waarin er alleen
maar boeven en antihelden waren, met hier en daar een komieke
saloonuitbater en de occasionele hoer. Hier krijgen we een
duidelijk beeld van de uit elkaar vallende maatschappij die de
achtergrond vormt voor die avonturen. Amerika is in oorlog met
zichzelf, en in die wereld, die zichzelf uit elkaar scheurt,
krijgen we dan onze drie typische Leone-personages, die eigenlijk
alle drie even grimmig zijn. Let’s face it, zelfs de goeie
is enkel uit op geld en twijfelt er niet over om zijn partner in
crime achter te laten in de woestijn.
Het is in de eerste plaats de oorlog die zorgt voor de
weemoedige toon van ‘The Good, the Bad and the Ugly’. Voor de
eerste keer laat Leone echte emotie toe in zijn film, die sterk
wordt weergegeven in de meer lyrische score van Ennio Morricone.
Ditmaal krijgen we ook vrouwenstemmen op de soundtrack, en tragere,
meer ingehouden, dramatische muziek. Let op een scène waarin Angel
Eyes Tuco in elkaar laat slaan om de naam van het kerkhof te weten
te komen. Om het geluid af te dekken, laat hij een koor gevangen
genomen Zuidelijke soldaten muziek spelen. Een nostalgisch, treurig
liedje – we zien de violist in tranen uitbarsten. Dat soort scènes
zouden ondenkbaar zijn geweest in de vorige twee films, en ze tonen
dan ook aan hoe Leone emotioneel toch wat rijper is geworden.
Clint Eastwood en Lee Van Cleef doen hun jobs, zoals verwacht,
meer dan behoorlijk. Eastwood herneemt zijn maniertjes uit de
eerste twee films en is moeiteloos badass, terwijl Lee Van
Cleef ditmaal een gewetenloze moordenaar mag spelen, en dat
duidelijk met veel plezier doet – de nonchalance waarmee hij zelfs
kinderen neerschiet, is genoeg voor een paar kippenvelmomenten.
Maar de acteur die met de hele film gaat lopen, is Eli Wallach als
Tuco. Hij zorgt hier in de eerste plaats voor de komische noot –
een drukdoende babbelkous, die geen twee minuten zijn tater kan
houden en daarmee aan Eastwood een excuus geeft om ditmaal nóg
minder te zeggen (The Man with no Name is eerder the Man with no
Words). Door de humor van de film grotendeels bij dit personage te
leggen, weet Leone er veel beter weg mee dan in ‘For a Few Dollars
More’, inclusief de allerbeste one-liner uit de hele trilogie:
“If you gotta shoot, shoot. Don’t talk.” Anderzijds is
Tuco ook het enige personage uit de drie films dat een
achtergrondverhaal meekrijgt: op een bepaald moment ontmoet Tuco
zijn broer, een priester, en krijgen ze een discussie over Tuco’s
manier om geld te verdienen. “Om niet arm te sterven, moest je
ofwel priester worden, ofwel bandiet. Jij koos het één, ik koos het
ander. Mijn keuze was moeilijker.” Naar de normen van de
spaghettiwestern is dat al vrij diepzinnig, en het versterkt de
nostalgische toon die de film regelmatig binnensijpelt.
‘The Good, the Bad and the Ugly’ is dan ook het hoogtepunt uit
Leone’s carrière als regisseur van westerns (‘Once Upon a Time in
America’ is wellicht een nog betere film, maar uiteraard in een
ander genre). Emotioneel rijper dan zijn voorgangers, technisch
helemaal op punt gezet en voorzien van inhoudelijke lagen die we
eerder nog niet gezien hadden, is dit een absoluut meesterwerk.